Vandaag was ik begonnen aan een
verhaal dat ik vooralsnog De romanticus noem. En terwijl ik schreef hoorde ik
het geluid van een appje op mijn mobiel. Vanuit het niets kreeg ik het verzoek,
of eigenlijk was het een opdracht om een verhaal te schrijven waarin de woorden
oud, nieuw(e), wortel(tje)(s), maan en zon moesten voorkomen. Eens kijken of ik
die trefwoorden in kan voegen. Het verhaal is immers al onderweg.
*
De romanticus
De jongeman loopt met rechte rug, het hoofd lichtjes gebogen. Af en toe staat hij stil en kijkt naar het roze in de donkere zwaarbewolkte lucht. Wat mooi toch, denkt hij, dat de zon ook achter de wolken schijnt. Verderop staat hij nogmaals stil. Het roze is verdwenen. De lucht lijkt te klaren. Hoewel links van hem hangt in de verte een donkerte, waaronder een sluier van regen hangt. Wat een verschil met gisteren, schiet het door zijn hoofd…
Mild warm ligt de dag aan zijn
voeten. Pen en papier heeft hij even opzij gelegd. Schrijven kan later nog. De
deur van zijn huisje dat aan de rand van het duin ligt, heeft hij op slot
gedaan. De sleutels liggen nu diep in een zak van zijn groene outdoor broek.
Goed geluimd struint hij over een schelpenpad het duin in. Het is mei en enkele
boomleeuweriken laten van zich horen. Af en toe ziet hij er een landen in de
top van een meidoorn. Morgen de verrekijker maar eens meenemen denkt hij. Tegen
een verhoging van zand, bijeengehouden door bosjes mos en ander groen, bukt hij
zich om het duinviooltje te bestuderen. Zo teer en vrolijk van driekleur.
Ongewild dwaalt hij van het pad af. En daar in de luwte van een duinpan, ziet
hij haar wederom zitten. Op een gespreid kleedje dit keer, waarop een tasje en
lectuur zo te zien. In haar hand houdt zij een boek.
*
Zij, begin twintig, heeft het
plekje onlangs ontdekt. Het instituut waaraan zij studeert ligt in het dorp vlak
bij het duin. Elke ochtend of middag, wanneer het weer en de colleges het toelaten
trekt zij het duin in. Was het eerst voor een wandeling, nu heeft zij daar haar
plekje gevonden om te studeren, of even te ontspannen.
Dit is al de derde keer dat ik
haar zie, denkt de jonge man. Ik zal haar toch eens benaderen. Voorzichtig loopt
hij naar haar toe. Hoe zal ik haar eens aanspreken? Een zin over het weer lijkt
mij zo cliché. Wacht, ik weet het al. ‘Hallo juffrouw, wat brengt u hier zo
afgelegen?’ De vrouw kijkt op en denkt: Wat een
malloot om mij zo aan te spreken. Ik speel het spelletje mee. ‘Dag jongeling.
Ik zoek wat lering en genot, hier zo fijntjes in het duin.’ ‘Aha u studeert. Mag
ik vragen aan welke faculteit?’ ‘Humaniora. En u?’ ‘Na een studie Nederlandse
letteren, ben ik gaan schrijven. En als ik zo vrij mag wezen, ligt daar niet
een roman verscholen naast uw elegant gevouwen leden.’ ‘Ach ja, ‘t is een
debuut van een nieuwe schrijver. Het lijkt mij wel wat. Ik heb al één hoofdstuk
gelezen.’ ‘Wat is de naam van de auteur?’ ‘Lowie Kroes is zijn naam. Is hij u welbekend?’
En zo converseren zij nog een stief kwartiertje verder en spreken zij af om elkaar nog eens te ontmoeten.
*
Op de tweede dag dat zij hebben
afgesproken en genieten van een picknick in het duin, begeven zij zich in de
namiddag naar het strand. Het is warm en de zon schijnt nog volop. Ineens staat
hij stil en brengt zijn wijsvinger naar de lippen. ‘Ssst, hoort u die ritsel?’
Zij buigt haar hoofd lichtjes opzij, naar de plek vanwaar de jonge man meende
dat de ritseling vandaan kwam. Hij duidt de plaats en zegt: ‘Kijk daar! Een
hagedis laaft zich in de zon. Je kan zijn hartslag in het keeltje zien kloppen.
‘O wat aardig. Hoe heet dat schepsel?’ ‘Dat wezen is een zandhagedis. Die zijn
vrij zeldzaam en laten zich alleen aanschouwen als het weder warm is.’ Aan het
strand zoeken zij later een fijn plekje, praten en luieren wat en gaan pootje
baden. Als zij honger krijgen breken zij op en vraagt hij haar ten eten bij
zijn huisje. ‘Hoe lang is het nog gaan?’ vraagt zij. ‘Mmm, een half uurtje,
drie kwartier. Vanwaar uw vraag?’ Wel, ik word een beetje flauwtjes. Heeft u
wat etenswaar voor mij?’ Hij voelt in de zakken van zijn broek en tovert een oud
en slap gerimpeld worteltje tevoorschijn. Op slag is de romantiek die de twee
dagenlang hebben volgehouden verdwenen. Zij schieten onbeheersbaar in de lach.
*
Aan tafel gezeten met een goed
glas wijn (zij) en een kelkje dubbelbier (hij) buiken zij uit na een copieuze
pasta carbonara met spinazie. ‘Zeg’ zegt zij. ‘In heel ons spel hebben wij ons
nog niet voorgesteld’. ‘Ik heet Isabel en jij?’ Er viel een pauze. ‘Voordat ik
je dat vertel, wil ik eerst weten wat jij van dat boek vindt. Dat van die
nieuwe auteur. Weet je nog?’ Isabel, krijgt een plagerig trekje op haar lippen.
‘Dat valt tegen.’ ‘ Hoezo?’ ‘Nou, die schrijver dat ben ik’ zegt de jonge man
beteuterd.
Later in de door een volle maan
beschenen avond, pakt zij zijn beide handen en kijkt hem liefdevol aan. ‘Dat
van dat boek dat was een grapje. Het was aardig en aangenaam. Volgens mij gaan
wij nog veel van de schrijver ‘horen’.’ ‘Ach juffrouw u raakt mijn teer gemoed’.
En hij geeft haar een innige kusje op haar hand.
#