Met kritische blik bekijkt Tim
het driekwartsverloopnippeltje dat hij tussen zijn duim en wijsvinger
ronddraait. Een gleufje aan een van de uiteindes zegt hem dat daar een
sluitringetje had moeten zitten. Die is waarschijnlijk gebroken en eraf gesprongen,
zegt zijn maatje Mark, wij zullen een nieuwe op moeten snorren. Samen lopen zij
naar de werkplaats, waar zij collega Egbert tegenkomen. ‘Wat kijken jullie
moeilijk’ zegt hij. Tim legt uit wat er aan de hand is en met zijn drieën lopen
zij naar een grote metalen kast waarin een groot aantal bakken staan. De bakken
zijn gevuld met ontelbare schroeven en moeren in diverse lengtes en diktes. Sluitringetjes
zijn echter niet te vinden. Als niet veel later zich nog twee collega’s bij hen
voegen en Tim wederom zijn verhaal heeft verteld, gaat het nippeltje van hand
tot hand en graaien drie paar handen door de gevulde bakken in de kast. Dit
duurt te lang meent Mark en hij stelt voor om dan maar een boutje met twee
passende moertjes mee te nemen. Eén moertje kan dan als borg dienen. Een
collega stelt voor om het nippeltje mee naar huis te nemen, om daar een passend
sluitringetje voor op te zoeken. Iedereen vindt dat een goed idee. ‘Maar dan
moet ik wel het nippeltje hebben natuurlijk’. Op dat moment weet niemand meer
wie het nippeltje heeft of waar het is gebleven. Totdat Tim nog eens goed in de
voering van zijn jaszak voelt. Schaapachtig kijkt hij zijn collega’s aan. Dan
maakt hij zich snel uit de voeten voordat hij gekscherend een trap onder zijn
kont krijgt. Jij krijgt het ook altijd voor elkaar om verwarring te schoppen
zegt Mark als hij niet veel later het boutje en de moertjes aan elkaar
bevestigt.