Het bankje steekt schril af tegen
de strak geschilderde kozijnen. De zitting en leuning zijn verweerd en scheuren
op die plekken waar het hout op het metalen frame is gemonteerd. Ik rol het
verlengsnoer uit en steek de stekker in het stopcontact. Aan het andere einde
steek ik de stekker van mijn schuurmachine. Gehoorbescherming dempt de geluiden
om mij heen. Terwijl ik schuur, blaast een harde wind het bankje stofvrij.
Als ik geconcentreerd de laatste
latten van het bankje schuur gaat de deur van de buurvrouw open. Zij vult haar
tijd met verveling. Blijkbaar heeft ze na jaren het inzicht gekregen dat
verveling leidt tot malaise. Om haar leven enigszins te kruiden, valt ze mij
daarom regelmatig lastig. Laatst klaagde ze over de vallende blaadjes van mijn
krulwilg.
Daar heb je haar denk ik.
Pontificaal staat ze in de deuropening. Uit haar open mond, zie ik met een
schuine blik, hangt een draadje slijm. Ik negeer haar en voltooi met ijver mijn
werk. Na vijf lange minuten vertrekt de buurvrouw stilzwijgend. Als de bank
geschuurd is, het verlengsnoer opgerold en het gereedschap is opgeborgen, pak
ik een handborstel om de laatste restjes stof weg te vegen. Gelijk veeg ik ook
vermeend stof van het bankje bij de buurvrouw weg.
Ik open de pot met kastanjebruine
buitenbeits, roer de inhoud tot een soepele massa en strijk die over het hout. Na
een half uur is de bank klaar. Het werk dat ik bijna meditatief heb afgerond
doet mij goed. Wie weet, ontlokt het ook bij de buurvrouw een glimlach.