De bergwand achter de
terrasjes loopt stijl omhoog. Nauwelijks zichtbaar bewegen menselijke gestalten
uiterst langzaam omhoog. Het is half in de morgen en warm. Toch besluiten wij
een poging te wagen naar een hoger gelegen uitkijkpunt. Ieder kiest zijn tempo
en staat zo nu en dan stil om van het uitzicht te genieten. Het pad loopt langs
spelonken die bewoond worden door kleurig geklede hippies, voorzien van
dreadlocks. Om in hun nering te voorzien verkopen ze kleine beschilderde
stenen. Op een bord prijkt de geschilderde vraag om koffie. Net onder de top
wijst mijn dochter mij op een blauwwanghagedis. Ik geniet even van het beestje
en voel dan in welke mate de zon mijn lijf gegeseld heeft. Er staat geen wind,
er is geen schaduw, alleen een opkomende misselijkheid. Een slok water doet
wonderen. Boven is het koel. Over een kale boomtak hang ik mijn doorzweten kleding
te drogen. Onder ons slaan hoge golven zonder geluid op het strand. Een oma met
kleinkind nadert ons van een nog hoger gelegen punt. Het kleine meisje tuurt
over het strand. “Waar is opa”, vraagt zij. “Die is weggespoeld door de hoge
golven”, zeg ik. Het kind kijkt verbaast. Oma lacht als een boer met kiespijn.
Mijn vrouw weet niet waar zij kijken moet. “Is opa echt weggespoeld”, vraagt
het meisje later. “Nee hoor”, lacht de oma. “Die meneer maakte maar een grapje”.
Dan verlaat ook het meisje lachend dit schrijven.