Frans pantoum
Hij hoort
haar naar boven komen.
Het ruisen van de zijden jurk,
op de treden van de oude trap.
Zijn kamerdeur piept en kraakt.
Het ruisen
van de zijden jurk,
waaraan restjes van dor blad.
Zijn kamerdeur piept en kraakt.
Hij wacht gespannen wat komen gaat.
Waaraan
restjes van dor blad ...
Dat boeide hem van top tot teen
Hij wacht gespannen wat komen gaat.
Naar boven moest hij, naar bed.
Moeders nachtzoen,
kort en snel
boeide hem van top tot teen.
Maar … O, zo pijnlijk, dat moment.
Kon je maar langer blijven, lieve ma.
Peren
en heren
Zie
hem staan de peer.
Op een zuil, daarnaast
een heer.
Gewichtig.
Op zijn buik
een papier. In zijn mond
een sigaar.
Bij
hem staan twee heren,
met net zoals de peren
bolle afgezakte buiken.
Zij
kijken op naar de
peer en denken: O,
wanneer …
Wanneer
sta ik daar een keer.
Hij is in het
vlakke land.
Veel gras, weinig bloemen.
Ochtendmist remt het zicht,
deelt koeien dwars doormidden.
Hij meandert
in gedachten
over dijken en door dalen.
De buizerd jaagt, de wulp roept.
Soms stoppen, kijken en luisteren.
Hij rust als
hij moe is
uit de wind, in de zon.
Drinkt wat thee, eet een boterham
en geniet van elk moment.
Hij vangt het
leven. Het zijne en die van
de pulli - jong gruttoleven in de weide.
Thuis vallen denken en voelen samen.