Met
mijn gedachten bij de zinnen die ik straks ga schrijven, staar ik door de ramen
van de Metro in het ‘niets’. De stem van de vrouw uit de luidspreker haalt mij
terug in het heden. Even moet ik mij heroriënteren, maar dan weet ik weer waar
de Metro zich bevindt: Station Tussenwater. Nog een paar minuten en dan rijd ik
langs Pernis, het dorp waar ik geboren ben. Het doel van mij reis is Schiedam. Op
station Parkweg stap ik uit. Bij de Noordvest houd ik halt en schiet enkele
plaatjes van de torenhoge molens langs de vest. Vroeger werden de molens
ingezet als brandersmolens en maalden gemout graan voor de branders, die moutwijn
stookten voor de jeneverindustrie. Als ik de Lange Haven ben overgestoken, sta
ik middenin het oude centrum. Door steegjes en smalle straten met de mooiste poëtische
namen wandel ik het Stedelijk Museum binnen, waar een expositie is over Pierre
Jansen. Hij was een van de eerste kenners die kunst in Jip-en-Janneke taal aan
de man bracht. Op het uur dat hij voor de AVRO een schilderij besprak, was het muisstil
op straat, iedereen zat gekluisterd voor de televisie. In het museum is een
huiskamer uit de jaren zestig nagebootst. Ik ga in een van de luie stoelen uit
die tijd zitten en kijk naar een programma in zwart-wit op een oude televisie. Ik
vergeet de tijd. Pierres verteltrant is pakkend en als hij klaar is met zijn
verhaal, kijk ik met andere ogen naar het schildrij wat hij zojuist besprak.
Met
een knapperig Frans stokbroodje rosbief loop ik richting de B.K. laan. Al
eerder wilde ik een wandeling maken door de wijk die zuidelijk langs de laan
ligt, vandaag is het daar een uitstekende dag voor. De wijk is rijk aan groen
en regelmatig sta ik stil om van de huizen en de tuinen te genieten. Dan ineens
sta ik voor een van de ingangen van het Juliana park. Vrolijk met deze
verrassing wandel ik het park in, over een bruggetje dat twee vijvers met
elkaar verbindt. Een asfaltpaadje slingert zich tussen groene gazons door, waarin
grote bomen voor de nodige schaduw zorgen. Her en der staan bankjes. Op een van
hen ga ik zitten, naast een man die zojuist een middagdutje doet. Als hij
wakker wordt groet ik hem en nog suf van de slaap groet hij mij terug. Hij pakt
de taak op waarmee hij eerder bezig was; met een klein potloodstompje schrijft
hij zinnen op een vodje papier. Zou het een dichter zijn, denk ik. Zal ik hem
aanspreken? Ik kijk nog even de kat uit de boom. Een merel op zoek naar een
worm leidt mij af. Nog een keer observeer ik de man. Zal ik? Dan staat hij op, doet zijn spullen in een
tasje, groet mij vriendelijk en wandelt verder. Ook ik verlaat het park en
wandel door het verderop gelegen Volkspark, een honderdeneen jaar oud park
waarin zelfs nog een boswachterswoning van weleer staat. Nog een kleine
kilometer en dan ben ik bij Vijfsluizen en kan ik met al het goede in gedachten,
wegdromen in mooie zinnen.