In
de kruiwagen die hij voortduwt, liggen een vijftal elzenboompjes. Ze zijn niet
groter dan een halve meter. Hij heeft ze met noeste arbeid uitgegraven tussen
het puin van een oude ruïne. Zelf heb ik vijf kleine gaten gegraven waarin de
boompjes worden herplant. Als ik twee boompjes ingegraven heb, neemt hij de spa
van mij over. “De ruimte tussen de laatste gaten is te groot”, zegt hij. Hij
graaft een nieuw gat en gooit de grond in de kuil ernaast. “Wat doe je nu?” vraag
ik. “Nu moet je opnieuw een al eerder gegraven gat graven”. “Dat is niet erg”,
zegt hij bezweet. En hij herhaalt zijn handeling bij het volgende te planten
boompje. Lachend maan ik hem tot een pauze. “Luister, ik weet een mop”.
Een grondwerker die
om werk verlegen zit gaat naar zijn voorman en vraagt om een klusje. “Werk die
berg aarde maar weg”, zegt hij. De grondwerker denkt na en vraagt, “Prima, maar
waar moet ik de grond laten?” “Graaf daar maar een nieuwe kuil voor”.
Mijn
maatje kijkt mij waterig aan. Hij begrijpt de mop niet.