Blauwe reiger
Statig en arrogant langs menig wallenkant,
trots verheven, op hoge poten, onbewogen,
blauw en grijs als lucht, zal zij neergebogen
geduldig maaltjes spiesen, dat is de trant.
Ik vrij en speels heb haar eens geplaagd,
gooide een steentje voor haar stil gelaat,
kwaad vloog zij op de blauwe veelvraat,
toch na lol en lach was ik zeer mishaagd.
O dame van stand wat is toch nederigheid,
ik laat het recht zijn loop met dit sonnet,
welke luid zingt jouw hoogwaardigheid.
Hier volgt dan een eervol laatste couplet,
jij als dame van de polder vol hoffelijkheid
verdient een lofzang en zo is het maar net.
Tino van Kampen 2010
Kenmerken zijn: twee vierregelige strofes gevolgd door twee drieregelige strofes. Let ook eens op het eindrijm, dat is het rijm aan het einde van elke regel. Regel één rijmt op regel drie, twee op vier en vijf op acht enzovoort. Dit is zo afgesproken, aan de dichter de taak om dat voor elkaar te krijgen. Dan moet er ook nog een betekeniswending na de achtste regel komen, de zogenaamde prince. Met andere woorden na de achtste regel verandert het beeld van de reiger zoals beschreven in de eerste acht regels. Aan u de taak om te lezen of dit in het gedicht gelukt is en om het zelf ook eens te proberen.