En opeens is
daar tussen regen- en stormdagen door een stralende winterdag. Alsof het
voorjaar is. Soms heb ik de drang om als de ochtend gloort de rugzak om te
hangen en lopend de wijde wereld in te trekken. Vandaag is zo’n dag. In nog
geen vijf minuten sta ik na de voordeur achter mij dichtgetrokken te hebben tussen
de weilanden, waar hazen elkaar najagen, spreeuwenbollen de meest wonderlijke
mozaïeken vormen en brandganzen bij honderden het gras kort grazen.
De eerste
etappe gaat naar een bosperceel aangeplant door Staatsbosbeheer. Op sommige
plekken in de luwte bloeit het speenkruid en het klein hoefblad al. Vanuit de
populieren klinkt behalve het geroffel van een grote bonte specht een voor mij
onbekend gebrabbel. Geduldig probeer ik het te lokaliseren, wat mij pas lukt
als ik iets zie bewegen. Het blijkt een vink te zijn. Nu ken in zijn zang, de
kenmerkende vinkenslag en ook zijn contactroep: ink, ink. Maar tot mijn
verwondering blijkt hij ook gezellig te kunnen brabbelen. Zo is er altijd wel
iets bijzonders te leren.
Deze bijzondere foto is gemaakt door Peter Ganzeboom
De tweede
etappe wandel ik langs het Spui. Een aftakking van getijderivier de Oude Maas
die uitmondt in het Haringvliet. Vooral de wijde bocht die de rivier maakt net
voordat hij enkele honderden meters verderop over gaat in het Haringvliet is
voor mij imposant; dit stukje oer-Hollands landschap verveelt mij nooit.
Bij een
jachthaven houd ik een kleine lunchpauze. Van mijn rugzak maak ik een ‘zitje’,
het gaas van een raster gebruik ik als rugleuning. Tussen een hap brood en een
slok water door bekijk ik wat foto’s die ik onderweg met mijn smartphone
genomen heb en stuur de mooiste op naar mijn vrouw. Dan ga ik weer op pad. Ik
zou zo maar door kunnen lopen naar de even verderop gelegen Beningerslikken, echter
dat zou betekenen dat ik pas na zeven uur wandelen weer thuis zou zijn. Dat is
mij te gortig. Vijf uurtjes is genoeg. Ik besluit langs de Bernisse terug te
lopen. Op een bankje rust ik nog wat uit. Vaak vist hier ook een ijsvogel vanuit
het wilgenhout pal langs het water. Dit keer laat hij zich niet zien. Wel een
paartje futen dat elkaar al kopschuddend het hof maakt.
Als zo vaak
wegen de laatste loodjes het zwaarst. Ik merk dat mijn passen kleiner en trager
worden. Een vrouw leidt mij van mijn vermoeidheid af. ’Nog wat bijzonders
gezien vandaag?’, vraagt zij vrolijk. ‘Is niet heel de dag bijzonder, zo in het
‘lentezonnetje’?, vraag ik haar. Zij kan niet anders dan mij gelijk geven en
samen lopen wij al brabbelend een stukje op.