Voor haar rijden twee fietsers.
Een oudere man op een racefiets en een jongen op een mountainbike. Beiden
dragen zij kleurrijke kleding. Het jongetje dat haar hoort aankomen, stuurt
zijn fiets behendig in de berm. De man schuift op naar de kant van de weg. Voorzichtig
rijdt Megan hen voorbij en neemt de afslag naar links. Honderd meter verderop parkeert
zij haar auto, en maakt zich klaar voor een wandeling door bos en duin.
Om haar nek hangt een
verrekijker, al denkt zij die niet veel nodig te hebben; wat vogels betreft is
het komkommertijd. De zware boslucht doet haar goed. Bij een open plek staat
zij even stil om te kijken naar de boerenzwaluwen die laag over het veld
vliegen. Een oude eik markeert een splitsing. Zij kiest het zandpad in de hoop
dat de man met buggy, die al een tijdje achter haar aan sjokt, niet ook op dat
idee komt. Piepende wielen en een kierend kind is nu net wat zij zich niet
wenst. Zo nu en dan passeert zij een duinhuisje waarover zij fantaseert. Als
zij bij een klaphekje het duin inloopt en het bos achter zich laat, trekken
enkele kneuen haar aandacht. Met haar kijker bestudeert zij de vogels. In het
nattere deel van het terrein geurt het naar watermunt en kwetteren staartmezen
tussen het berkenblad. Zij besluit een met zand opgespoten zone, waar de
dwergstern broedt, te doorsteken richting het strand. Daar kan zij genieten van
de weidsheid en de jagende wolkenformaties boven de zee. Alles is zoals zij
zich had voorgesteld. Megan is op en top tevreden.
Nadat zij rond het middaguur op
een bankje kort pauze heeft gehouden, besluit zij op haar gemak terug te keren.
Op dat moment wordt zij vanuit het niets overrompeld door een gevoel van
lusteloosheid. Alsof er een deken van melancholie over haar heen valt. Er ontstaat
een strijd tussen haar denken en gevoel. Alles waarvan zij die morgen ten volle
genoot, als was het een zoete honigdrank, is er nog, maar lijkt niet meer binnen
te komen. De tevredenheid lijkt te zijn verdrongen door onrust en chagrijn. Om
te voorkomen dat zij nog dieper in de draaikolk wordt meegezogen, gaat zij tegen
het duin liggen en probeert zich te ontspannen. Het lukt en even valt zij zelfs
in slaap. Als Megan opstaat om verder te gaan ervaart zij een gevoel van
leegte. Vechten hiertegen, weet zij uit ervaring, heeft geen enkele zin. Zij
zal moeten wachten tot de droefgeestigheid als een plas regenwater zal
verdampen. En zo loopt zij, met haar gedachten en gevoelens die alle kanten opgaan,
terug naar de auto. In de dagen daarna, al is zij zichzelf daarvan niet geheel bewust,
vult de leemte zich als vanzelf met inzichten over het bestaan en haar rol
daarin. Misschien moet zij anders tegen bepaalde zaken aankijken en als gevolg
daarvan anders handelen. Zo vult het horror vacuüm zich langzaam in haar
voordeel. Het is als het ware een grote schoonmaak. Rommel wordt opgeruimd en
gedachten en voornemens gerangschikt. In de ruimte die is ontstaan, is ook tijd
voor de zang van de muze en creativiteit, die zij samen met haar gevoelens uit in
een gedicht.
Ik kan de zee voor jou
beschrijven
de golven, het zout, de branding
toch is het beter dat je zelf ziet.
de golven, het zout, de branding
toch is het beter dat je zelf ziet.
Het begrip zee zegt toch genoeg -
Kijk ook niet hoopvol achterom
met een gevormd beeld voor ogen,
Kijk ook niet hoopvol achterom
met een gevormd beeld voor ogen,
want dan zal de zee verdwijnen
zoals de geliefde van Orpheus.
zoals de geliefde van Orpheus.