Het
is waterkoud als mijn vrouw en ik vroeg in de middag naar het Kasteel van Rhoon
vertrekken. Ter plekke willen we een wandeling maken, om daarna een oudere
dame te bezoeken. De omgeving doet Oudhollands aan. Buien jagen over de
weilanden en door de oude kasteelgaard. Halverwege een smal pad, dat ooit een
toegangsweg naar het kasteel geweest moet zijn, sta ik stil en adem de sfeer
van vroeger tijden in. Achter een van de ramen flikkert kaarslicht. Mensen van
stand lachen om een nar die op een tafel danst. Mijn vrouw trekt mij aan de
mouw van mijn jas in het heden. Het pad waarop we lopen ondergaat een metamorfose
naar mate het verder tussen de velden meandert. Lopen we eerst op asfalt, later
staan we letterlijk met onze voeten in de modder. Daar sta ik dan met mijn
deftige Clarks. “Doe straks je schoenen maar uit”, zegt mijn vrouw. Gelukkig is
de woning van de oudere dame met vloerbedekking gestoffeerd, koude voeten krijg ik dus niet. Op de
bank naast mij ligt een religieus blad, waarin de Joods Palestijnse kwestie
wordt besproken. De kernvraag is, of de wet van God dan wel de burgerlijke wet
moet worden toegepast om het probleem op te lossen. De schrijver van het artikel
weet het uiteindelijk ook niet en adviseert de lezer om God in gebed te raadplegen. Ik ga
maar niet in discussie met de oudere dame, ook omdat zij stokdoof is. Telkens als
ik met haar tracht te communiceren, knijpt zij in haar neus en perst haar vacuümgetrokken
trommelvliezen ‘open’. Het mag niet baten. Mijn vrouw die naast haar zit
fungeert deze middag als tolk. Aangezien de twee vrouwen goed met elkaar kunnen
communiceren, zoek ik mijn vertier in het oplossen van een Zweeds raadsel. Zo kabbelt
een duistere zondagmiddag naar zijn einde. Bij het weggaan drukt zij mij een
bonbon in de hand, die ik peinzend opzuig tijdens de rit naar huis.