Het huis waarin ik in mijn jeugd
woonde, lag net buiten het dorp. Op het kruispunt van de bebouwde kom waar
‘mijn’ straat op aansloot, stond een groot café: Herberg de Koning. Schuin
daartegenover runde van Gemeren een bloemisterij, daarnaast stond de Nederlands
Hervormde Kerk. Naast de kerk lag de pastorie waar in een groot herenhuis de
dominee woonde, vanuit de woning kon je boerderij: Van Geslacht tot Geslacht
zien liggen aan de overkant van de straat. Met de oudste boerenzoon was ik dik
bevriend. De boer had weinig vee. Ik herinner mij een stuk of tien, vijftien
melkkoeien en evenveel kalveren. Daarnaast was hij ouderling, of had hij in
ieder geval een functie binnen de kerkgemeenschap. Mijn ouders en zeker mijn
moeder, gingen vrijer met het geloof om.
Zaterdagochtend. Haastig klem ik
de boodschappentas onder mijn snelbinders en rijd het dorp in om bij de bakker
en de slager de boodschappen voor het weekeinde te doen. Als alles meezit, kan
ik om tien uur terug zijn. Rond die tijd gaat mijn vriend Leendert naar Het Havenlicht,
een tehuis voor ‘ouden van dagen’, om daar keukenafval op te halen. Als ik
thuiskom en de boodschappen aan mijn moeder heb gegeven, ren ik naar de
boerderij. Leendert komt net met een handkar waarop twee lege melkbussen staan het
erf afgelopen. Ik groet hem en samen lopen wij op naar Het Havenlicht, een
tehuis voor ‘ouden van dagen’. Wij lopen het holletje af naar de buitendeur van
de keuken en ruilen de lege melkbussen om voor twee volle en een zak oud brood.
Nieuwsgierig kijk ik in de bussen. Een zure walm van zuivel en van voor mensen
onbruikbare etenswaar stijgt op uit de bussen, die ik snel weer sluit. De stank
is niet te harden. Later zal de brei als voedsel dienen voor het vee.
In de middag als wij over het met grof grind geplaveide erf lopen om te gaan voetballen roept de boer ons terug. Er moet eerst gewerkt worden grijnst hij naar ons. Gewapend met twee schoffels en voetbal lopen wij niet veel later naar de wei en hakken daar alsof het een lieve lust is honderden akkerdistels om. Moe maar nog niet uitgeput gaan wij daarna naar het naastgelegen speelveldje om een potje te kampen. Wij maken twee doeltjes van onze jassen die elf meter tegen over elkaar liggen en nemen om de beurt een pingel, ons lijfwoord voor een strafschop. Bij vijf doelpunten wordt er van helft gewisseld, wie er het eerste tien doelpunten heeft gescoord is winnaar.
In de middag als wij over het met grof grind geplaveide erf lopen om te gaan voetballen roept de boer ons terug. Er moet eerst gewerkt worden grijnst hij naar ons. Gewapend met twee schoffels en voetbal lopen wij niet veel later naar de wei en hakken daar alsof het een lieve lust is honderden akkerdistels om. Moe maar nog niet uitgeput gaan wij daarna naar het naastgelegen speelveldje om een potje te kampen. Wij maken twee doeltjes van onze jassen die elf meter tegen over elkaar liggen en nemen om de beurt een pingel, ons lijfwoord voor een strafschop. Bij vijf doelpunten wordt er van helft gewisseld, wie er het eerste tien doelpunten heeft gescoord is winnaar.
’s avonds na het eten wacht voor
mij het echte boerenwerk: koeien melken. Direct na het eten trek ik mijn
laarzen aan en spurt naar de boerderij, loop in draf over het erf en open de
staldeur, enkele kippen die bij gebrek aan stok op een van de balken proberen
te slapen, schrikken op en vliegen tokkend de hooizolder op. De boer is al
begonnen. Vlug vraag ik hem of ik mag helpen. “Ga eerst de kalveren maar voeren”
zegt hij, de bussen van Het Havenlicht staan al klaar. De boerin die inmiddels
ook is gearriveerd, helpt mij met het kantelen en legen van de melkbussen,
alleen had ik de klus nooit geklaard. Als alles verdeeld is geeft de boerin mij
een emmer waarin lauwwarm water en een doekje, hiermee worden de uiers en
spenen van de koeien schoongepoetst voordat zij gemolken worden. Onder het
toeziend oog van de boerin stap ik tussen twee koeien in, buk mij en wrijf
voorzichtig over de uier van een koe die strak aanvoelt. Even is zij onrustig
en schuifelt wat met haar poten. Als ik de spenen schoonmaak, druppelt er al
enige melk uit de spenen. De boerin geeft mij een krukje en bindt de poten van
de koe bij elkaar, nu kan zij niet onverwachts de emmer omtrappen. “Ga maar
zitten” zegt zij en zij geeft mij een melkemmer aan. “Probeer maar te melken
zoals ik het je gisteren heb geleerd”. Ik maak knijpende en stropende
bewegingen over de spenen en de eerste stralen spuiten in de emmer. Al gauw
krijg ik kramp in mijn handen en ook de melkgift lijkt te stoppen. Lachend
neemt de boerin het van mij over. Morgen mag ik het weer proberen.
Zondag morgen gaat het boerengezin
naar de kerk. Daarna is er koffie en houden de boer en boerin rust. De kinderen
gaan naar zondagsschool. Pas in de middag mag ik weer met mijn vriend spelen.
Het spelen bestaat voornamelijk uit wandelen of fietsen. Die dingen die wij op
doordeweekse dagen ondernemen passen niet in een zondag. Het is snikheet die
dag en al vroeg in de middag haal ik mijn vriend op. Onder mijn armen is een
opgerolde handdoek en zwembroek geklemd, het is prima zwemweer. Echter zwemmen
is taboe. Als alternatief mogen wij wel op het erf badmintonnen. Al snel gaan
wij op in ons spel. Na een tijdje is er ranja, dit keer zonder rietje. De
boerin die inziet dat zwemmen eigenlijk leuker is, knijpt een oogje toe en
alsnog duiken wij later in het water van het plaatselijke zwembad. Als
compensatie ga ik en keer met mijn vriend naar zondagsschool. Het is bij die
ene keer gebleven.