Op een doordeweekse morgen sta ik
vroeg op, zet buiten een luie stoel in de ochtendzon en sla een boek open. Al
bij de eerste regels koert een duif vanuit een boom. Ik herken hem aan zijn
roep. Roe-koe-koe. Drie maal een oe-klank wat wijst op een turkse tortel. Hij
stopt niet met koeren, integendeel, hij steekt andere duiven aan. Als vogelaar
moet ik dat toch waarderen? Niet als ik in stilte zonder afleiding wil lezen.
Kortom, een kleine marteling. Ik stop met lezen.
Een fietstochtje naar Hilvarenbeek vergoedt veel. Na een lunch rijden José en ik door een bos. Langs een akker horen wij een één-woord-gedicht. Ik schrijf hem op: Kwikmedit.
Geweldig! De roep van een
kwartel.
Kan het mooier? Onze dag kan niet
meer stuk.
’s Avonds na het eten, net als ik indommel, wordt ik gewekt door …
Roekoe-koe ... koe-koe. De laatste
twee (k)oe’s zakken in toonhoogte. Wat met de drie ervoor wijst op een
houtduif.