maandag 10 september 2018

Als kinderen zo blij


De dag begint somber. Zwaar en drukkend hangt er bewegingloos een bui boven Spijkenisse. Pas nadat het wolkendek zich heeft ontladen en de lucht lijkt te klaren, trekken Peter en ik eropuit met onze fietsen.
Niet veel later zitten wij op onze canvaskrukjes onder het nog nadruppelend bladerdak te speuren naar ‘onze vrienden’: een familie boomvalken. Heel even maar vliegen twee juveniele exemplaren tussen het gebladerte door. Daarna laat geen vogel zich meer zien of horen. Gelaten verlaten wij de locatie voor een tochtje langs de Oude Maas en de Wolvenpolder.

’t Is wel heel stil vanmorgen’, zeg ik. ‘Het komt vanzelf’ zegt hij. En inderdaad, bij de Kraanvogel, een brug over de Oude Haven van Spijkenisse, vliegt flitsend snel een kobaltblauwe ijsvogel aan ons voorbij. Ons geluk is dat hij verderop, contrastrijk afstekend tegen een verroeste damwand, een rustplaats vindt.
Na hem met de telescoop te hebben bekeken, fietsen wij verder en weer lijkt het gedaan met de vogels. Toch sprokkelen wij onderweg, al is het mondjesmaat, enkele soorten bij elkaar.


foto Peter Ganzeboom


‘Waar wil je heen?’, vraagt hij.
‘Laten we maar langs het Spui fietsen. De weidsheid daar en het geluid van kabbelend water tegen de oever vind ik geweldig’. Even verderop stoppen wij en kijken naar een zwerm kieviten die, op de vlucht voor de slechtvalk, hun schuilplaats tussen de basaltblokken hebben verlaten.

‘Die pikken wij dan nog mooi even mee’, zegt hij, terwijl hij de snelle roofvogel door zijn verrekijker volgt. Het is meer de twinkeling in zijn ogen, dan de roofvogel die mijn lippen omhoog doet krullen tot een glimlach.

Dan stappen wij op onze fietsen voor de laatste kilometers richting huis. Het is inmiddels gaan regenen. De nazomerse bui kan mijn vriend niet deren. Vrolijk zingt hij een liedje uit zijn kindertijd. Zacht neurie ik met pretoogjes mee.