´Hoe
tel jij nu eigenlijk vogels?’, vraagt zij mij.
Ik
zit samen met Pien aan de keukentafel van het oude statige huis. Buiten schudt
een struik honderden regendruppels, die als parels aan de kale takken hangen,
van zich af.
‘Dat
hangt ervan af of het bijvoorbeeld een roofvogeltelling in de winter, of een
broedvogelinventarisatie in het vroege voorjaar is. Elke telling heeft zo zijn
eigen methode’.
Terwijl
Frits, een oude huiskat, mij kopjes geeft en klagend aangeeft dat hij naar
buiten wil, vertel ik verder.
‘Het
begint al bij een gebiedsverkenning, zodat ik globaal weet waar ik welke
vogel kan aantreffen. Tijdens de telling
heb ik een kaartje van het gebied bij mij waar ik mijn waarnemingen op inteken.
Deze methode heet de territoriumcartering’. Na het seizoen verwerk ik dan de
gegevens’.
De
wind is inmiddels gaan aantrekken tot stormachtig. Regen vlaagt in striemen
langs de ruiten.
‘Wat
een weer he? Met zulk weer kan er toch zeker niet geteld worden?’
‘Nee, dat heeft weinig zin, veel vogels verschuilen zich dan en van zang is geen sprake. Maar soms is het echt afzien. Ik herinner mij nog een ochtend half april. Het was vroeg. De zon verdrong de laatste schemer. In de waterkou liep ik door een griend. Op zeker moment moest ik een sloot over, de plank boven het water was spekglad. Voetje voor voetje schuifelde ik naar de overkant. Op het moment dat ik mij wilde afzetten voor een laatste stap, gleed ik van de plank af. Tot aan mijn kruis stond ik in het water. Enfin, ik heb mijn broek uitgedaan en een regenbroek aangetrokken. De broek hing ik over mijn rugzak te drogen. Dat was hartstikke koud natuurlijk. Het was amper vijf graden, we hadden zelfs nog nachtvorst gehad. Die ochtend werd ik echter wel beloond met een prachtig ‘plaatje’ van een blauwborst’.
‘Nee, dat heeft weinig zin, veel vogels verschuilen zich dan en van zang is geen sprake. Maar soms is het echt afzien. Ik herinner mij nog een ochtend half april. Het was vroeg. De zon verdrong de laatste schemer. In de waterkou liep ik door een griend. Op zeker moment moest ik een sloot over, de plank boven het water was spekglad. Voetje voor voetje schuifelde ik naar de overkant. Op het moment dat ik mij wilde afzetten voor een laatste stap, gleed ik van de plank af. Tot aan mijn kruis stond ik in het water. Enfin, ik heb mijn broek uitgedaan en een regenbroek aangetrokken. De broek hing ik over mijn rugzak te drogen. Dat was hartstikke koud natuurlijk. Het was amper vijf graden, we hadden zelfs nog nachtvorst gehad. Die ochtend werd ik echter wel beloond met een prachtig ‘plaatje’ van een blauwborst’.
‘Om
‘t weer koud van te krijgen’, zegt Pien lachend en zij slaat haar vest steviger
om haar schouders. ’Kom, laten wij nog een kop koffie drinken, wil je nog? ‘Ja,
graag’.
‘Bijzonder
was ook een slaapplaats-telling in de winter van blauwe kiekendieven in de
rietvelden aan het Haringvliet. Tot diep in de schemering zaten wij dan in de
winterkou tegen een dijk aangeleund en telden wij de invallende roofvogels. De
gegevens worden verwerkt en kunnen gebruikt worden voor wetenschappelijk
onderzoek, rapporten, of zoals recent voor een vuistdikke vogelatlas die geheel
Nederland dekt. Een schat aan gegevens voor nu en later’.
Langzaam
loopt ons gesprek ten einde en de lucht is opgeklaard. Pien gaat weer aan de
slag met haar beelden. Ik trek er weer op uit, de natuur in.