Guna
Daar lig ik,
vergeten, tot humus te vergaan.
Boven mij wortels van een boom,
zij lijken mij te grijpen.
Droogte rimpelde mijn huid.
Vocht van trage druppels dauw
trekken het vel weer strak.
De kiem in mij ontwaakt.
Langzaam wortel ik.
Pril groen verlaat mijn lichaam,
vouwt haar blad als wil zij grijpen
laatste restjes hoop tot leven.
Een kinderhand trekt mij langzaam,
liefdevol uit de grond.
In een pot fleur ik even op, om later
langzaam te sterven en tot humus te vergaan.
(Men vergat mij water te geven.)