Een groot bord vertelt mij dat
bezoekers van de begraafplaats hun auto gelieve bij het zwembad dienen te parkeren.
Ik glimlach, want op dergelijke wijze ben ik nimmer verwelkomd als ik Dirksland
binnen reed. Ik heb, tussen haakjes, nooit geweten dat Dirksland een zwembad
bezat. Omdat ik mijn vriend bezoek parkeer ik mijn auto gewoontegetrouw op het
grind naast zijn huis. Ik pak mijn weinige paperassen en sluip de woning
binnen. “Goedemorgen”, klinkt het vanuit onverwachte hoek. Kletsend over van
alles en niets stappen we door enkele vertrekken de woonkamer binnen. Daar vertellen
we ons verhaal. Terwijl ik vertel over het manuscript, dat deze week naar de beoordelaar/corrector
is gebracht om grondig gelezen te worden, staar ik in afwachting van Niels zijn
reactie door het raam. Een zwarte wagen met daarnaast vier mannen in rok en hoge
hoed rijdt tergend langzaam over straat. Achter de wagen in gelid een lange,
lange stoet rouwenden. Er schijnt geen einde aan te komen. Minstens vijfhonderd
stemmig geklede mensen, die staren naar de grond, schreiden waardig voorwaarts
naar het graf. Het aan mij voorgeschotelde tafereel is een massaal laatste
eerbetoon, een oud schooldirecteur en oud wethouder waardig. Ik denk er, met
respect, het mijne van. Maar goed, het gaat in dit schrijven niet over een
uitvaart, maar over de prenatale existentie van een ‘biografie’. Het zal niet
lang meer duren of zij zal het licht zien. Bijna alle hoofdstukken zijn
geschreven. Over twee wordt nog nagedacht. Het zijn voor Niels en mij spannende
tijden. Want, ben ik geslaagd als schrijver / ‘biograaf’. Wij verwachten van de
beoordelaar een eerlijk antwoord. Het kan zo maar zijn dat al ons zweet, bloed
en tranen naar de prullenbak worden verwezen. In dat geval stel ik voor om met
enkele getrouwen in ganzenpas, als laatste eer voor al ons werk, achter de
vuilniswagen aan te lopen. Maar wat doemdenk ik nu, misschien zijn de
geschreven fragmenten uit het leven van Niels wel een feest om te lezen.