zaterdag 30 oktober 2021

Zomaar een alledaags praatje aan de rand van Spijkenisse

Bij mij thuis is de stukadoor aan het werk. Zo nu en dan piep ik er even tussenuit. In een van die momenten zie ik een ouder echtpaar bij een bord langs de weg. Ze bestuderen een fietsroute. ‘Kunt u mij de weg naar het centrum wijzen?’ vraagt de man. Na enig nadenken vertel ik hoe het beste te rijden. Per aanwijzing zie ik de frons tussen hun ogen groter worden. ‘Mijn’ route is te ingewikkeld realiseer ik mij. Ik loop naar het bord en wijs hun op het metrospoor. ‘Als je die volgt, kom je vanzelf in het centrum.’ Spontaan ontstaat er na mijn uitleg een sociaal praatje. Het echtpaar was op de e-bike vanuit Oud-Beijerland komen fietsen. Het idee was om in Spijkenisse te lunchen en vandaar weer richting huis te fietsen.

 

 ‘Hoe oud denk je dat wij zijn?’ vroeg de vrouw.

 ‘Oei, dat is lastig hoor. Maar ik zal voorzichtig raden. Ik schat dat uw man achter in de zeventig is en misschien zelfs al tachtig.’

 ‘Vierentachtig’ zei de man trots.

 ‘En ik?’ vroeg de vrouw.

 

De vrouw zag er duidelijk ouder uit, toch was ik bedachtzaam.

 

  ‘Vijf- zesenzeventig schat ik.’

  ‘Tachtig’ zei de vrouw met een grote glimlach. ‘En u?’

  ‘Nu mag u raden’ zei ik ad rem.

  ‘Zesenvijftig’ was het kordate antwoord.

 

Nadat ik haar vertelde dat ik zestig was, keek zij mij vol ongeloof aan en zei: ‘U ziet er veel jonger uit hoor.’ Voor mij was dit compliment hét moment om maar weer eens verder te lopen. De man hield mij min of meer tegen om te vertellen dat hij al twintig jaar met pensioen was en dat de twee dure e-bikes een van hun laatste grote investeringen was. Ik complimenteerde hem met zijn aankoop. Daarna stapte hij op, zijn maag begon te knorren, zei hij. En hij zoefde weg. De vrouw volgde hem, keek nog eenmaal achterom en bedankte mij voor de hulp en het leuke gesprek. Waarop ik het echtpaar met een glimlach uitzwaaide.   

  

donderdag 28 oktober 2021

leven en dood

Vroeg in de avond fiets ik door het donker. Een auto rijdt mij met te hoge snelheid tegemoet. Ineens is daar de schim en een doffe klap; een aanrijding. De bestuurder rijdt onverstoord verder. Op de plaats van het incident ligt een nog jong waterhoen te vechten voor zijn leven. Ik zie het zinloze van zijn strijd in en help hem uit zijn lijden. Daarna schuif ik hem voorzichtig aan de kant in het gras. Gemengde gevoelens overspoelen mij. Enerzijds de onnodige dood door te hard rijden. Anderzijds mijn hulp die op dat moment het beste was. Snel schud ik het voorval van mij af en rijd verder. Later op de avond ga ik nog even bij het beestje langs en toon in gedachten mijn respect voor hem en zijn verloren leven. Pas dan kan ik het voorval echt achter mij laten. Vandaag, een dag later, realiseer ik mij dat dat niet het geval is, ik schrijf er immers over. Leven en dood liggen dicht bij elkaar. Soms ga je er argeloos aan voorbij een andere keer raakt het je, ook al gaat het om een ‘simpel’ waterhoen.