November,
de kantelmaand. De laatste herfstkleuren liggen bedekt onder een grauw en koud
licht dat de winter aankondigt. Ondanks dat ik een buitenman ben zoek ik mijn
vertier in deze tijd ook binnen. Vandaag is het plan om met mijn vriend Niels
de Kunsthal te bezoeken, waar kinetische kunst de bezoeker poogt te ontroeren
of beroeren.
Al
op metrostation Akkers dreigt het mis te gaan. Twee treinstellen zijn
uitgevallen. Maar uiteindelijk zit ik comfortabel achter een nog niet beslagen
ruit en rijd langs de crèche waar mijn dochter Femke meer dan 25 jaar terug
haar plezier vond. Ter hoogte van Poortugaal maakt de metro een eigenaardig
geluid en ook het kalm voortzoeven is aan haperingen onderhevig. Het zal toch
niet? Bij Rhoon gaat het afremmen en optrekken nog minder gelijkmatig. Een stem
uit de intercom bevrijdt mij uit een sfeer van negatieve gedachten. ‘Wegens
extreme gladheid kan er enige vertraging ontstaan. Wij vragen uw begrip
hiervoor’. Het is weer zover, gevallen herfstblad, bedenk ik mij.
Bij
het Zuidplein stapt Niels in. Wij rijden op naar station Wilhelminapier om
vandaar over de Erasmusbrug naar de Kunsthal te lopen. Omdat de brug geopend is
lopen wij een rondje om. Een man met een filmcamera op zijn schouder komt ons
tegemoet. Achter hem loopt een man in een grijze mantel en dito gekleurde pet.
Enthousiast roept hij: ‘Fantastisch. Filmen’. Wat ik denk, zegt Niels tegen mij.
‘Beau’! Beau van Erven Dorens maakt opnames voor zijn nieuwe programma. Wij
praten even over hem en schenken hem verder geen aandacht.
Onze
belangstelling gaat vooralsnog uit naar Joost Zwagerman en zijn obsessieve
honger naar kennis. Niet-weten bracht hem in een permanente toestand van angst,
was ons duidelijk geworden bij het zien van een onlangs uitgezonden documentaire
over zijn leven. Tenslotte is die angst hem noodlottig geworden. Via Joost en
zijn poëzie komen wij uiteindelijk op onze gedichten uit.
In
het restaurant van de Kunsthal liggen zij voor ons neus. Altijd is het
interessant om samen elkaars gedichten te bespreken. Het bitter, de koffie en
het zoet, een cakeje, houdt ons bij de les. Beiden zoeken wij een strofe van
een gedicht uit die ons aanspreekt. Vervolgens een zin uit de gekozen strofe en
daarna een woord. Dat ‘moet’ dan, is de theorie, het kernbegrip van het gedicht
zijn. Dat begrip onderzoeken kan tot een heel andere interpretatie van het
gedicht leiden en dus wat de dichter eigenlijk met zijn schrijven wilde zeggen.
Dan
is het tijd om het denken en de poëzie achter ons te laten. Bij de ingang van
de expositieruimte waarschuwt een tekst ons dat sommige installaties de
bezoeker dusdanig kunnen raken, zodat zij zich ongemakkelijk kunnen gaan
voelen. Zij brengen te veel aan indrukken teweeg. Soms heb ik ook wel eens last
van een explosie aan indrukken. Rustig alles benaderen dus en maar zien wat het
teweeg brengt.
Wat
tentoongesteld wordt, brengt een bijna bovenmenselijk zintuigelijke ervaring
met zich mee. Telkens word ik op het verkeerde been gezet. Vooral visueel. Op
zeker moment stappen wij een ruimte in met fluorescerend gekleurd licht. Op de
grens van de kleurvlakken lijkt alles mistig. Even ontbreekt alle gevoel voor
diepte, alsof ik in een surrealistisch landschap sta.
Bij
een houten frame, waartussen horizontaal draden zijn gespannen, verzamelen zich
enige mensen die verwonderd kijken naar kleine ringetjes die om de draden zijn
bevestigd. De draden trillen en de ringetjes bewegen solitair of in kleine
groepjes van links naar rechts en weer terug. Daar waar zij botsen lijken
sommige zich door de andere ringetjes
heen te bewegen. Wat natuurlijk niet kan. Over dat fenomeen, die illusie,
ontstaan spontaan leuke en leerzame discussies. De installatie is geslaagd, juist
omdat kunst als actie reactie bij de aanschouwer teweegbrengt.
In
de Metro praten wij later nog even bij. Een bouwvakker stapt struikelend de coupé
in. In een plastic tas die hij bij zich draagt, zit een flesje sportdrank. Hij
haalt dit regelmatig tevoorschijn om er een slokje uit te nemen. Is hij
beneveld? Hij zegt van niet als hij zacht voor zichzelf uitpraat. Al mompelend
probeert hij contact met de reizigers te maken. Niemand reageert. Maar ik zie
en voel beroering bij mijzelf en de andere passagiers. Actie = reactie, maar
die blijft in dit geval deels versluierd. De een na laatste halte stap hij uit.
Pas nu, als ik dit stukje schrijf geef ik hem aandacht, al onthul ik niets over
mijn gevoelens en gedachten. Of, toch een beetje. Wie was die man, was hij wel
een bouwvakker? Wat zat er in zijn flesje. Struikelen kan ook zonder
aangeschoten te zijn. Ben ik niet weer op het verkeerde been gezet, dit keer
door mijn eigen gedachten?