Van
ver hoor ik ze aankomen. Onzeker verlaat ik het nest en verwissel van boom. Nu
zie ik ze ook: Twee mannen met camouflagehoed. Op hun buik dragen zij apparaten
waar zij zo nu en dan doorheen turen. Ik ken ze van de vorige keren en als waren
zij stalkers beloerden zij minutenlang mijn doen en laten op het nest. En ook
nu stelt een van hen zich op achter een driepoot terwijl de ander schijnbaar stoïcijns
op gepaste afstand rondom mijn nest loopt. Vanuit de verte hoor ik mijn man roepen en niet veel
later scheert hij met een prooi over mij heen. Ik zal uit mijn dekking moeten
komen wil ik de prooi kunnen aannemen. Op dat moment is ook de man die
rondscharrelt op zijn qui-vive. Als de prooi is overgedragen, vliegen mijn
partner en ik razendsnel ieder een andere kant op. De man laat zich niet van de
wijs brengen en seint geruisloos en effectief naar zijn maatje achter de
driepoot. Op het nest wacht ik nog even met het opdelen van de prooi aan mijn
vier donsjongen, dan vul ik de hongerige magen. De mannen kunnen mij niet
deren, blijkbaar hebben zij geen kwaad in de zin. Als de prooi is opgedeeld en
ik het nest verlaat en de mannen geheel in hun nopjes de capriolen van mijn kroost
bewonderen, lijkt er een soort van vriendschap tussen ons te zijn ontstaan. Onopvallend
verlaten zij later hun stekje, alsof ik er niet ben. Op een ander moment zullen
zij vast terugkomen en wij gunnen ze dan opnieuw een kijkje in ons bestaan.