Vroeg
ben ik al wakker vanochtend. Het is Zondag 4.45 uur om een idee te geven. Ik
woel nog wat tussen de klamme lakens, maar stap dan resoluut uit bed. Ik zet
wat thee en lees enkele bladzijden uit het dagboek van een vijftienjarige
autistische Noord-Ierse natuurjongen. Het is bijzonder om te lezen hoe hij de
natuur ervaart en ervan geniet. Aan de andere kant is het ook apart om te lezen
hoe hij al op jonge leeftijd doorheeft dat veel door de mens zijn toedoen
verloren gaat. Ik sla het boek dicht en lees verder in Mrs. Degas van Japin.
Een fraai geschreven roman over de op het einde van zijn leven blinde Franse
kunstenaar. Om half zeven is het al aardig licht aan het worden. Ik ga naar
buiten voor een wandeling. Na een kort praatje met een oude dame uit de buurt
laat ik Spijkenisse achter mij.
In de polder waar de schapen blaten, de buizerds mauwen en enkele zwanen kroos filteren in hun snavels, overvalt zware melancholie mij. Dat zal vast ook met de inzichten van de Ierse jongen te maken hebben. Ik probeer de gevoelens en gedachten van mij af te laten glijden, wat maar nauwelijks lukt. Vanuit de toren van het Witte Kerkje in Simonshaven jaagt een torenvalk een paar kauwen weg. Als de kraaiachtigen uiteengevlogen zijn, vliegt de valk krijsend nog wat rondjes en landt in een boom. Dan is het stil en keer ik om. In de lucht volg ik de vluchten van dalende en stijgende vliegtuigen; corona luwt, het luchtverkeer neemt toe. Een bruine kiekendief, ik herken hem van ver aan zijn vleugelslagen, jaagt op zijn eerste prooi. De melancholie lijkt afgezwakt, de gedachten van en aan de jongen zijn er nog. Ik ga ze op papier zetten.