Nevel hangt tussen de huizen
als we door de straten van de stad rijden. Buiten de stad verandert de nevel in
mist. Op sommige plaatsen is het zicht nauwelijks vijftig meter. Vogels in het
veld zijn vage schimmen. In de duinen is het zicht beter. Op de stam van een oude eik zoekt een
boomkruiper naar insecten. Ver weg klinkt de voorjaarsroffel van een specht. De
stilte, de wit benevelde lucht en het zwart van de boomtakken die daar in
schril contrast tegen afsteken geven een surrealistische sfeer. Ondanks dat er
nog vorst is voorspeld, is de lente voelbaar, wat versterkt wordt door de roep
van de grutto. Vijf exemplaren scharrelen op zompig land hun kostje bijeen. In
de vroege middag bungelen onze voeten boven kraakhelder water. Op een houten
steigerpaal kleven kleine trossen zoetwatermosselen. Eenden dobberen, haast
onzichtbaar, tussen takken van een waterwilg. Als dan de zon doorbreekt zijn we even lente.