Moe en kouwelijk loop
ik naar mijn auto. Het lijkt, nu het jaar langzaam uitdooft, dat ook mijn lijf aan
rust toe is. De lucht is vochtig buiten en de temperatuur ligt al enige tijd
onder nul. Zuchtend zie ik dat er ijs op de ruiten ligt; ik zal moeten krabben.
Ik twijfel, zal ik dan toch maar met de fiets gaan? Na een aantal minuten rijd
ik dan eindelijk de straat uit voor een tochtje van vijf kilometer. Ter plekke
parkeer ik de auto en loop om het pand heen, naar de hoofdingang. Binnen neem
ik de lift naar de derde verdieping, ik heb vandaag geen zin om trappen te
beklimmen. Op de plaats van bestemming open ik de deur en ga de behaaglijk
verwarmde ruimte binnen, hang mijn jas op en open de deur van de woonkamer.
In haar stoel bij het
raam op het vertrouwde plekje knikt zij mij lachend toe van boven haar
kruiswoordraadsel. Wij begroeten elkaar en trouw aan de gewoonte zet ik koffie.
Terwijl die pruttelt en ik de kopjes klaarzet, vertelt zij over de dagelijkse
dingen die haar bezighouden. Pas als de koffie dampend voor ons staat en wij
voorzichtig een eerste slokje hebben genomen luister ik echt naar haar verhaal.
De zorg, de politiek en vele ditjes en datjes komen ter sprake. Het is gezellig
en knus. Bij het tweede kopje neem ik plaats voor de televisie, het is tijd
voor De Slimste Mens. Het vrolijkste moment van de avond, want jolijt en
fanatiek meedoen vallen nu samen. Telkens proberen wij elkaar en de deelnemers
de loef af te steken, het gaat gelijk op.
Na afloop, als het tijd
is om naar huis te gaan, besluit ik om nog wat langer te blijven. Ik ruim de
kleine vaat op en vraag of ik zal afwassen. ‘Dat hoeft niet’, zegt zij. ‘Zullen
wij nog een advocaatje met slagroom nemen?, vraag ik. Daar stemt zij mee in en
even later lepelen wij het geelzoete goedje uit de glaasjes. Dan is het echt
tijd om naar huis te gaan. Ik trek mijn jas aan en loop naar haar toe voor een
knuffel. De huid van haar wangen voelt ruw aan als ik haar kus. Het ooit
weelderig krullende haar ligt dun, maar met kleine slagen op haar hoofd. Zij
oogt moe, toch zie ik een twinkeling in haar blik. Wij hadden het immers goed
vanavond.
Als ik over de gangen
loop richting lift, denk ik: Hoe moet dat nu als zij er later niet meer is?