zondag 4 maart 2018

Vogel-gidsen



Van mijn ouders en mijn grootvader heb ik de liefde voor de natuur meegekregen. In mijn jonge jaren was ik vaak op vrije dagen bij mijn opa. Hij had een liefde voor de natuur en in het bijzonder voor vogels. Na zijn pensionering bouwde hij eigenhandig een volière achter zijn huis. Omdat zaad uit de winkel kostbaar was en vers voer gezond, reden wij in het voorjaar en de zomer regelmatig op zijn Berini door de toen nog deels ongerepte Botlek en Europoort.

De aanleg van de Maasvlakte was nog maar net begonnen. Het gebied achter de Brielse Gatdam was ruig en deels opgespoten met zand. Bergeenden maakten in verlaten konijnenholen hun nest. Overal groeiden kruiden en struiken.  Wij sneden vogelmuur, plukten rozenbottels en dorsten koolzaad. Als wij moe waren, aten wij een appel en staarden naar de lucht waar de leeuwerik zijn lied zong. Wat wij verzameld hadden, ging in zakken en vervolgens achterop de brommer, voor mij was nog nauwelijks plaats. Thuis had mijn opa een vogelboek van Thieme, waarin hij noteerde welke vogels hij kweekte en wat het broedresultaat van de diverse soorten was. Ik keek tot op volwassen leeftijd regelmatig in het boekje.

Zonder dat ik het besefte was ik besmet met het vogelvirus geraakt. In de jaren tachtig meldde ik mij bij een projectgroep aan om vogels te tellen die zich op en rond de Oude Maas ophielden. Dit ten behoeve van een onderzoek om een politiek speerpunt, de zesbaksduwvaart, kritisch tegengas te geven. Unieke stukjes natuur zouden wel eens door golfslag en kunstmatige verbreding aangetast kunnen worden, vandaar. Enthousiast vertelde ik de plannen aan mijn vader. “Maar herken jij al die vogels wel”, vroeg mijn vader. “De meeste wel”, zei ik. “Wat ik niet weet zoek ik op in mijn pas gekochte veldgids”: De  Elseviers Gids Van De Vogels Van Europa. Een prima gids, maar niet dé vogelbijbel van die tijd, dat was de Petersons Vogelgids. De streepjes bij de foto’s, die aangaven waar de vogelaar op moest letten om de vogel goed te kunnen determineren, waren een pluspunt in die gids.
Van derden nam ik trouw de streepjes over in mijn eigen gids. Aldus dacht ik goed beslagen ten ijs te komen. Maar theoretische kennis is nog geen praktische kennis en de vraag was dan ook, hoe wetenschappelijk verantwoord te tellen. Ik was een groentje. Gelukkig heb ik veel geleerd van een ervaren en enthousiasmerende vogelaar. Ik pikte het snel op, kocht een Peterson en mocht zelfs na een drietal jaren een verhaal vertellen over ‘mijn’ telgebied.

Het vogelen heeft in de jaren die erop volgden enorm aan vaart gewonnen. Niet alleen ten opzichte van mijzelf, maar ook in zijn algemeenheid. Vogelen is hot. Daarmee is de kennis toegenomen en ook de gidsjes zijn veranderd. Op het ogenblik is, als ik mij niet vergis, de ANWB Vogelgids van Europa populair. Een vogelgids is best lastig in gebruik. Hij is zwaar, past vaak niet in een jas of broekzak en voordat hij tevoorschijn is getoverd is de vogel al gevlogen. Het is dus goed onthouden wat je ziet, desnoods opschrijven in een notitieboekje en thuis de literatuur of ervaren vogelaars raadplegen. De Elsevier is intensief gebruikt, maar die van de ANWB is zelden buiten geweest.
Al de beschreven boeken heb ik bewaard, al is het alleen maar uit respect voor de schrijvers en als herinnering aan de ontberingen en het plezier dat ik heb beleefd bij het op naam brengen van een vogel. Ook de gids van mijn opa heb ik nog. Die reikte hij persoonlijk aan mij uit, als herinnering voor als hij er niet meer zou zijn.