Het is half in de ochtend als Siem met
gebogen hoofd door de wijk loopt. Zo vriendelijk als het weer is, zo somber is Siem.
Terwijl hij daar zo wandelt, groet hij sommige voorbijgangers, anderen ontloopt
hij op slinkse wijze omdat hij bang is om aangesproken te worden; daar heeft
hij nu totaal geen zin in. Hij kiest het voetpad dat langs het spoor naar de
rivier loopt. Daar ligt ook het wijkpark. Was dat eerst een standaard plantsoen
zoals je dat in elke stad tegenkomt, sinds het op de schop is gegaan en
ecologisch beheerd wordt, onderscheidt het zich van vele andere stadsparken. Er
is zelfs plaats ingeruimd voor een klein arboretum. Op een van de weinige
bankjes gaat hij zitten, zakt iets onderuit en legt zijn onderarmen op de
rugleuning. Vooraleerst zet hij zijn gedachten op een rijtje en volgt wat
trimmers en hondenuitlaters. Op het moment dat hij een gelezen, maar op het oog
nog gave krant uit de prullenbak naast de bank wil pakken, komt er een meisje
van een jaar of zeven naast hem zitten. De grote teddybeer die zij met zich
meedraagt, zet zij pontificaal tussen hen in.
‘Goedemorgen meneer.’
‘Goedemorgen meisje, dag beer.’
‘Hoe weet u dat hij Beer heet?’
Siem
haalt met een glimlach zijn schouders op. In de stilte die volgt, ‘tovert’ het
meisje een boekje tevoorschijn, slaat wat bladzijden om en begint voor te lezen
aan Beer. Het verhaal gaat over een konijnenfamilie, waarvan de vader op een
dag niet meer thuiskomt. Een jager heeft hem waarschijnlijk neergeschoten.
‘Wat een droef verhaal zeg. Waarom vertel je
dat aan Beer?’
‘Ik heb dit boekje van de teriepeut
gekregen.’
‘Teriepeut?’ vraagt Siem. ‘Bedoel je niet
therapeut?’
‘Ja, dat bedoel ik.’… Nieuwsgierig geworden, vraagt
Siem naar het boekje van de therapeut.
‘Mijn papa is heel erg ziek. Hij slaapt in
het ziekenhuis en wordt misschien wel nooit meer wakker.’
‘Gossie, wat erg…’ En even weet Siem niet
meer wat te zeggen. Dan: ‘Hoe heet jij eigenlijk meisje.’
‘Astrid’ klinkt het resoluut. ‘Wil je
ook wat tegen Beer zeggen? Dat vindt hij vast fijn hoor.’
Wat
vervelend allemaal hè Beer? Gelukkig heeft Astrid jou nog als goede vriend. Jij
kan goed luisteren. Ik vind het maar een droeve dag Beer. Al toen ik opstond
was ik somber. Ik ben schrijver weet je en weet al wekenlang niet wat te
schrijven. Telkens sta ik vol goede moed op, pak de pen en probeer wat te
schrijven. Het lukt niet, of het is allemaal niet naar mijn zin. Maar dat van
jou en Astrid is natuurlijk veel erger. Dat verlies is definitief. Voor mij zal
er straks weer een nieuw verhaal zijn, maar voor Astrid is er geen nieuwe vader
meer…
Na zijn
monoloog, kijkt hij op naar Astrid. Zij glimlacht, buigt voorover naar Beer en
fluistert iets in zijn oor. Dan pakt zij Beer op en draait hem met zijn kop
naar Siem toe. Met een lief stemmetje bromt zij:
‘U bent een aardige meneer. Ik heb een heel
goed idee. Schrijf maar over Astrid en mij.’
‘Ja, mag dat?’ vraagt Siem ontroerd door het
liefdevolle aanbod. ‘Ja hoor,’ zegt Astrid.’ ‘Als je het mij maar wel voorleest
als het af is.’
Abrupt
wordt hun gesprek verstoord als een man van een jaar of dertig naar hen toe
komt lopen. ‘Astrid, kom je mee naar huis?’ ‘Papa, papa,’ roept Astrid en pakt
Beer op. Terwijl ze naar haar vader toeloopt kijkt ze nog een keer met een duivels
lachje achterom.