‘Weet jij
welke vogel dat is, die grote grijze daar?’
‘Dat is een wulp’ zeg ik hem.
‘Dat is een wulp’ zeg ik hem.
De
man tegen wie ik praat heeft een stoer uiterlijk en heeft een rauw Rotterdams
accent. Tussen de revers van zijn shirt, waarvan de bovenste knoopjes open
staan prijkt een tatoeage. Dan vertelt hij over een kleine spreeuwgrootte vogel
die hij onlangs langs de oever van een water zag lopen, hij had een krom
snaveltje. ‘Ik denk dat je een waterral hebt gezien’ zeg ik hem. Terwijl ik
vertel over de ral en zijn gedrag, kijk ik naar de print op zijn borst. ‘Zeg
dat is toch een lotus?’ vraag ik. ‘Ja, deze tatoeage heb ik over een andere
laten zetten. Eerst zat daar een soort van duiveltje met een riek, maar die
verwaterde. ‘Bedoel je Neptunes?’ vraag ik. ‘Ja zegt hij enthousiast. ‘Zo heet
hij’.
Hij
bleek als vijftienjarige op een coaster gevaren te hebben op de Sont en de
Oostzee. Hij stond in die tijd achter het roer, terwijl er een orkaan over het
water raasde. Huizenhoog waren de golven. Telkens zag hij de schroef loskomen
uit het water als het schip daalde op de golven. Bij het omhoog komen op de
golven zag hij niets dan de hemel. Het waren bange uren, waarin hij groen en
geel zag van ellende.
De
lotus had voor hem een speciale betekenis. ´Het is een bijzondere bloem, die
groeit in de drek van een moeras en zo krachtig is, dat hij zich omhoog worstelt
en uiteindelijk floreert in de zon´. Ik vond het een mooi verhaal en wij
praatten nog even verder. Toen wij uiteengingen riep hij mij na.
‘Zeg die
vogel, dat was toch een watermoer?
‘Waterral’ roep ik terug.
‘Zoek hem maar op, dan hoor ik wel of het hem was´.
‘Waterral’ roep ik terug.
‘Zoek hem maar op, dan hoor ik wel of het hem was´.