Vanaf de
reling trekt de oever aan mij voorbij. Achter mij zijn twee andere passagiers
druk in gesprek. Zij gaan straks op Tiengemeten aan het werk, ik vaar over als
toerist. De enige zou later blijken, want ik kom werkelijk niemand tegen die
dag. Schel klinkt een voor mij onmiskenbare roep en direct spits ik mijn oren.
En … ja hoor, een ijsvogel. Dit keer niet in een flits, maar in rustig tempo
zoekt hij zijn weg tussen de wilgen. Ik kan hem goed zien, zelfs zonder
verrekijker. Een geluksmomentje aan het begin van mijn tocht.
Met de zon in
de rug loop ik over de dijk naar de meest Zuidwestelijke kant van het eiland.
De reeën doen het goed deze morgen. Eentje is zo brutaal om te blijven staan
als ik hem in de smiezen krijg. Ik kan hem tot op tien meter naderen, dan
draait hij zich om en verdwijnt met twee ferme sprongen tussen het struweel.
Onderweg houden
putters en graspiepers mij gezelschap. Vrolijk dansen zij mij vooruit. Over het
rietveld bakkeleien twee reusachtige vogels met elkaar. Juveniele zeearenden.
Ik volg ze langdurig, totdat zij in een boom hun gemak nemen. Ter plekke
probeer ik, de modder trotserend, dichterbij te komen zodat ik ze nog beter kan
observeren. Ik moet wel op gepaste
afstand blijven, want ik wil ze natuurlijk niet verjagen. Uiteindelijk vliegen
ze toch op, elkaar plagend zoals eerder.
Bij de
Vlietberg rust ik op een bankje uit. Vanaf hier kan ik ook een groot deel van
het eiland overzien. Aan roofvogels deze dag geen gebrek. Boven een veld met
uitgebloeide guldenroede zweven de meest voorkomende kiekendieven van ons land,
de bruine en de blauwe. Die laatste is te herkennen aan zijn witte stuit. Dan
is het tijd om terug te gaan. Het blijkt lastiger dan ik dacht, want de regen
heeft flink huisgehouden. Waar eerst alleen sompige modder lag, liggen nu heuse
plassen. Sommige zijn zo breed dat ik ze nauwelijks droog kan oversteken. Ik
hop van graspol naar graspol en voordat ik er erg in heb ben ik ver van het
oorspronkelijk pad.
Terugkeren
wil ik niet, daar ben ik te veel een avonturier voor. Had ik in het begin van
mijn tocht geluk, nu slaat het noodlot toe. Een pol blijkt niet zo stevig als
gedacht zodat ik een echte ouderwetse zeikerd haal. Kent u die uitdrukking?
Nee? U raadt het vast wel: Een nat voetje.
De twee
uurtjes die ik nog terug moet lopen, maken dat ik de natte sok vergeet. Ik word
opgepikt door een, op de schipper na, leeg pontje. Wat inderdaad mijn idee
versterkt: Vandaag was ik vast de enige toerist.