donderdag 29 augustus 2024

Absurd tweeëneenhalf

 

‘De weg loopt vast af. Het trappen gaat zo soepel, terwijl we wind tegen hebben.’

Met z’n tweeën fietsen wij over het asfalt langs de kust. Een bord wijst ons de weg naar het stadje verderop. Nu wordt het lastiger. Ik ben gewaarschuwd. In mijn hoofd is ingeprent hoe wij rijden moeten. Links-rechts-rechts-links-links, enzovoort. Met de bocht mee, de bocht negeren. Helaas, het gaat verkeerd. Met vertraging en toch in een goede bui komen wij bij de eierenboer aan.

‘Kijk nou. We hebben mazzel. Twee eieren voor de prijs van een.’

Vriendelijk doe ik mijn bestelling.

‘Geef mij er maar twintig, da’s dan toch een tien euro?’
‘De korting geld alleen per twee eieren.’

Na veel gesteggel komen wij erachter dat wij voor twintig eieren tien keer bij de boer aan moeten kloppen. No way.

‘Geef er dan maar twee’.

Met pijn en moeite betaal ik twee euro. Een teveel. Ik heb niet kleiner. De boer heeft geen wisselgeld.

Voor ik ontplof de stad uit zien te komen. Hoe liep de route ook al weer?