Als
de sleutel in het slot is gegleden, draai ik hem een kwartslag om. De schoot
schuift met een zachte klik uit de sluitkom. Daarna duw ik tegen de deur. Hij klemt.
Voorzichtig duw ik iets harder. Hij geeft maar net genoeg mee om binnen te draaien.
Achter de deur staat mijn vader alsof hij zich voor mij verstopt. Hij draagt
een nieuwe winterjas en aan zijn voeten een paar sloffen. Op mijn vraag wat hij
van plan is antwoordt hij, “We gaan toch naar het ziekenhuis”. “Nee”, zeg ik. “Ma
is daar naar toe en ik kom ondertussen bij jou op visite”. Verward gaat hij
zitten in zijn stoel bij het raam. “Hou je jas maar aan, het is mooi weer we
kunnen best een eindje gaan wandelen”. Nadat ik zijn schoenen heb aangedaan
pakken we de rollator en gaan naar buiten voor een kleine wandeling achter het
huis. Weer denkt hij dat we naar het ziekenhuis gaan. Als de lucht donker wordt
en mijn vader vermoeid raakt houden we halt. Ik zet de rollator op de rem zodat
mijn vader veilig op het plateau daarvan kan gaan zitten. Voor de lucht die
intussen inktzwart is, golft een grote gele kwikstaart voorbij. De eerste
hagelkorrels vallen. Vlug maar voorzichtig schuifelen we naar huis, waar we nog
net voor de bui naar binnen gaan. Daar speurt hij in alle vertrekken en vraagt,
“Waar is je moeder toch, ik kan haar nergens vinden”. Vertederd kijk ik hem aan
en zeg, “ga maar zitten pa, die komt dadelijk thuis”.
drie
uur - middagthee
moeders
gebakken koekjes
weemoed
naar vroeger