Zondagmorgen
om kwart over vijf zoek ik na een nacht met weinig slaap de knop van mijn
wekker, die modern als ik ben ligt verborgen achter het glas van mijn
smartphone. Grommend omdat ik hem zo snel niet kan vinden, schuif ik mijn
vinger over het venster en dan eindelijk houdt het irritante deuntje op. Ik
stap uit bed en trek in vloeiende beweging mijn kleding aan, die ik de vorige
avond heb neergelegd, loop naar de wastafel en houd mijn hoofd onder een koude
waterstraal. Klaarwakker, fris en fruitig maak ik mijn ontbijt en wacht op mijn
vriend Peter, om samen met hem naar een paartje boomvalken te gaan.
In
de luwte van een knotwilg turen wij over een graanveld en wachten af wat komen
gaat. Pas na anderhalf uur, als ik mijn benen strek en een groene specht die
golvend langs vliegt volg, hoor ik het kek-kek van een mannetje boomvalk.
Direct zoek ik oogcontact Peter, hij wijst naar een hoge rij populieren voor
hem. Ik richt mijn kijker en ja hoor de valk doorkruist speels het gebladerte.
Dan ineens is daar ook het vrouwtje, die na enkele manoeuvres in een beukenhaag
haar gemak neemt. Het mannetje blijft korte tijd weg en keert terug met een
prooi die hij aan het vrouwtje geeft. Op afstand kijkt hij toe hoe zij het
vogeltje plukt en oppeuzelt. Met uitzondering van het verenpak verdwijnt de
prooi geheel in de maag van de valk. Daarna veegt zij haar snavel af, poetst en
fatsoeneert haar verenkleed en produceert een kleine braakbal. Na een klein
kwartier neemt zij een horizontale houding aan, het sein voor het mannetje om
op te vliegen en haar te bestijgen. Wat volgt is een korte maar liefdevolle
copulatie, want na de geslachtsdaad blijft het paartje innig en liefkozend
naast elkaar zitten. Dit bijzondere tafereel herhaalt zich deze morgen nog
eenmaal, waarna wij als een kind zo blij onze optische instrumentaria inpakken
en langzaam huiswaarts keren.
Later
die week loeren wij bij een verlaten boerderij naar een boomnest waarin zich vier
jonge torenvalken die bijna vliegrijp zijn, bevinden. Op zich is dit al
bijzonder, want torenvalken broeden meestal in nestkasten. Wij vallen met onze
neus in de boter. Twee jonge takkelingen* springen en fladderen over dikke
takken en keren later, na de afstand tot het nest te hebben ingeschat, terug naar
het nest. Dit inschatten doen zij door met hun kop van links naar recht te
knikken. Het gehele proces is een vliegoefening. Het zal dan ook niet lang meer
duren voordat de valken ‘op eigen vleugels gaan vliegen’.
Denk
nu niet dat wij ‘alleen maar’ geluk hebben gehad. Nee, het vinden van de
locaties vergt een lange en intensieve voorbereiding, die al in het vroege
voorjaar begint. Het is er een van waarnemen en soms uren en vaak voor niets
observeren. Dat is wat ons vogelaar maakt, het is voor ons meer dan het jagen
naar zoveel mogelijk soorten. Het resultaat mag er deze lente zijn.
*
Takkeling,
jonge vogel die leert vliegen.