In een bijna sombere stemming
overdenk ik mijn ‘zonden’. Dan begint mijn mobieltje te trillen. Met mijn wijsvinger
druk ik op de luistertoets. Haast onverstaanbaar, door gekraak en geruis,
klinkt De Stadsvogelaar. "Ga je mee vogelen", vraagt hij. Ik
twijfel, maar diep van binnen laait een vonk op tot een heus vreugdevuur. Dus rijden
we samen in de vroege middag richting kust. De Stadsvogelaar is een echte
vriend. Bijna al mijn zielenroerselen zijn bespreekbaar met hem. En dat is
wederzijds. Stil zitten in de luwte van een duinpan kunnen we ook. Voor ons
dansen enkele boompiepers over een ven. De struik langs de oever dient als
uitkijkpost voor de roodborsttapuit. Wij zwijgen en begrijpen elkaar. Als we later
de rand van de stad naderen wijst hij op een alleen door hem ontdekt kraaiennest.
Bijna niets ontgaat hem. Daar is hij dan ook stadsvogelaar voor.
zijn scherpe
blik spiedt
niet een
veertje ontgaat hem
de stadsvogelaar