Het
voordeel van weidevogels inventariseren is dat het wat later in de ochtend kan.
Je hoeft niet in het halfduister op pad. Dus stappen Peter en ik uitgeslapen
aan de wal op Tiengemeten. Peter heeft zijn vouwfietsje meegenomen zodat de
last die hij moet dragen makkelijker te verplaatsen is. Monter en met gezwinde
pas loop ik over het pad langs de Weelde. Of het nu komt omdat ik ten onrechte
denk dat ik door moet lopen om mijn fietsende maatje bij te houden, of dat het
spontaan gaat, maar ineens roept Peter morrend: ‘Wat ga je hard man ik kan je
niet bijhouden’. Ik verontschuldig mij en neem een pasje terug, terwijl ik wijs
naar een ‘vluchthuisje’ middenin het drassige gebied. ‘Het huisje werd vroeger
door de agrariërs onder andere gebruikt om te vluchten voor onweer en regen,
als ze ver bij hun stee vandaan aan het werk waren’, vertel ik hem.
Ter
plekke bij de Griendweipolder, installeren wij ons op onze krukjes en maken
‘kantoor’. De koffie wordt tevoorschijn gehaald, pen en papier geordend en als
verrassing een heerlijke stuk tulband van Sandra, de vrouw van Peter. Na een
‘vlugge’ eerste blik over het gebied noteren wij de eerste kieviten en een
groepje reeën. Als wij intensiever observeren, landt een paartje zomertaling in
een sloot voor ons. De eerste krent is binnen. Wij verdelen het gebied in 3
stukken om die vervolgens vanaf verschillende posities te kunnen inventariseren.
Telkens verblijven wij zo’n driekwartier op locatie. Na de laatste post, gaat
Peter terug naar zijn fiets en loop ik het poldertje rond, om terug over de
binnendijk te lopen. Dan gaat mijn mobieltje. Ik plaats mijn statief op zijn
poten, doe mijn rugzak af en nog net voordat de beller opgeeft, neem ik op. ‘Een
zeearend achter je’. Ik richt mijn kijker en niet veel later mijn telescoop. Boven
mij zweeft een arend die na een poosje gezelschap krijgt van een soortgenoot.
Beetje bij beetje komen zij dichterbij en kan ik ze zeer goed bekijken.
Minutenlang kunnen wij ze volgen. Peter op zijn rug liggend in het gras en ik
zittend op mijn krukje.
Op
de terugweg pakken wij de dijk langs het Vuile Gat. Wij moeten doorlopen om de
pont niet te missen. Dit keer is het niet de grote, maar de kleinste van de
drie, die ons over gaat zetten. Terwijl het pontje langzaam het haventje
binnenvaart, is het ons duidelijk dat er te veel passagiers zijn voor een
overtocht. Dat wordt wachten of ‘vechten’ voor een plekje. In dat laatste
hebben wij geen zin. Als de eerste passagiers opstappen en de schipper peinzend
de koppen telt, neemt hij het besluit om iedereen mee te nemen. Ik vermoed dat
er toch echt vijf niet mee hadden gemogen. Voorzichtig en tergend langzaam
vaart het bootje, dat een behoorlijke diepgang heeft – de waterspiegel staat
maar een kleine 20 cm onder het dek – over het water. Het gaat goed. Bij het
aanleggen, als er gekeerd moet worden, lijkt hij nog even water te maken. Maar
het gaat goed.
Nu
ik dit stukje schrijf, moet ik glimlachen om de titel van dit stukje. Er had
ook Diep zinken zij kunnen staan …