Pal
voor ons vertrek blijkt een portemonnee zoek. “Waarom wil je nu per se een
portemonnee, we hebben toch een bankpas?” “ Ja, maar ik wil wat kleingeld, dat
is altijd handig”. Gehaast zoeken wij in laatjes, kasten en op andere voor de hand liggende
plekken. “Ik heb hem” klinkt het van beneden. Vlug trekken wij de deur achter
ons dicht en lopen in marstempo naar de metro. Wij hebben een klein uur om op
de plaats van onze bestemming te arriveren. Bij het metrotourniquet blijkt een
pasje niet voldoende saldo te bezitten om ons door te laten. Het zal moeten
worden opgeladen. Ook dat nog. In looppas stormen wij even later de roltrap op
naar het perron, waar wij lachend en hijgend een plaats zoeken in een wagon.
Bij de volgende halte gaat een man met een klein knotje in zijn haar voor ons
zitten. In het treinstel achter het onze worden kaartjes gecontroleerd. Langzaam raak
ik in gedachten.
De
controleurs naderen ons. Ik zoek in mijn jaszak naar mijn vervoersbewijs. De
man voor ons blijkt geen plaatsbewijs te kunnen tonen. Hij wringt zich in
allerlei bochten om aan een boete te ontkomen. Omdat hem dat met geen
mogelijkheid lukt, wordt hij agressief. Met stemverheffing grist hij een
steekwapen uit zijn jaszak en bedreigt de controleur. Ik bedenk mij geen moment
en sla een arm om de nek van de zwartrijder, die na een korte draaiende
beweging van mijn arm levenloos ineenzakt.
Een
por in mijn zij trekt mij uit mijn beklemmende dagdroom. “Zit je weer in
gedachten”? Zuchtend doe ik mijn verhaal. Twintig minuten later zijn wij op de
plaats van bestemming, het RO Theater. Bovengronds blijkt het te regenen.
Knarsend neemt een tram de bocht over de natte rails. Opschieten, misschien
kunnen wij nog een kop koffie drinken voordat de voorstelling begint. Wij
slalommen tussen de mensen voor ons door en werpen snel een blik door de ruiten van
enkele cafés waar het warm en behaaglijk is. Nog tien minuten. Vijf voor een
kop koffie en vijf om onze jassen af te geven bij de garderobe. Met een kleine
vertraging worden later de deuren van de toneelzaal geopend. Wij zakken weg in
onze fauteuils. De voorstelling kan beginnen.
De
hoofdpersoon, die in eerste instantie kritisch is over beïnvloeding van banken,
multinationals en politieke ideeën, raakt langzaam verstrikt in zijn gedachten.
Door het geloof in zijn denkbeelden verliest hij zijn zicht op de
werkelijkheid. Volkomen paranoïde lijkt hij af te stevenen op zijn ondergang
waarin hij anderen lijkt mee te slepen. Nog net op tijd weet een geliefde hem
uit zijn zwarte wereld te redden.
De
metro richting huis is halfvol. Schuin tegenover ons zit een obscuur type. Hij
staart naar ons en telkens als ik hem in de ogen kijk, wendt hij zijn blik af.
Bij elke station raakt onze wagon leger. De man is intussen achter ons gaan
zitten. Nu kan hij ons in de gaten houden zonder dat wij hem kunnen zien. Ik
voel zijn ogen in mijn nek priemen. Een rilling van kou en angst strijkt over
mijn rug. Eindstation. Wij stappen uit de bijna lege coupé, lopen de trap af en
verlaten het station. De man volgt ons. Mijn vrouw haakt haar arm in die van
mij en lijkt de man niet op te merken. Een vlaag waterkoude regen strijkt langs
onze wangen als wij langs de schaars verlichte buitenwijk lopen. Nog vijf
minuten dan zijn wij thuis. Bij het naderen van de voordeur kijk ik nog eenmaal
achterom. De man is er nog steeds en lijkt zijn pas te versnellen. Snel, denk
ik, open de deur. Kalm, wordt gezocht in jas en broekzakken. Het licht bij de
voordeur schijnt in de handtas. De sleutel van het huis blijkt te zijn
vergeten.