Het
is vandaag de vierde keer in korte tijd dat ik naar de brug loop. Door
omstandigheden was ik in een diepe depressie geraakt, maar daar ben ik nu
vanaf. Wat resteert zijn kleine angsten op momenten van stress, die ik volgens
mijn therapeut alleen op deze manier kan overwinnen. Ik voel mij sterk als ik
de brug oploop. Het is een oude brug van stalen binten die doormiddel van
klinknagels met elkaar verbonden zijn. Hij verbindt het moderne stadscentrum
met de oude oorspronkelijke stad. De brug bolt in het midden. Op dat punt sta
ik stil. De rivier stroomt krachtig. Wier en water golven woest langs de poeren
van de brug als ik mij over de lage reling buig. Even voel ik angst. Als die
overwonnen is, loop ik verder. In de verte langs de oever waar het water kalmer
stroomt, roeien studenten in ranke boten hun wedstrijd. Een man geeft met een
soort van toeter vocaal het ritme aan. Als in een impuls sta ik stil. Een
onweerstaanbare drang brengt mij op de gedachte terug te keren naar het midden
van de brug. Daar steun ik op de reling. Een gevoel van leegte valt over mij
heen. Het is alsof ik niet besta. Pas als een auto met piepende remmen stopt,
de bestuurder zijn portier opent en naar mij toe komt lopen, besef ik in welke
benarde positie ik mij bevind; als in een trance ben ik op de reling geklommen.
Ik schrik en draai mij om naar de man die pratend op mij toe komt lopen. Een
enorme angst overvalt mij. In paniek zuig ik snel en diep mijn longen vol. Langzaam
verlies ik het bewustzijn. Een hand grijpt om mijn schouder, doch ik val. Tomeloos
diep draai ik om mijn as door het donker. Een koude waterstroom voert mij mee.
Boven mij schakeert licht en donker. Dan zink ik weg in een caleidoscoop van
kleuren.
Het
is nu vier maanden geleden dat mijn zusje is begraven. Haar lichaam is
kilometers stroomafwaarts gevonden nadat zijn van de brug is gevallen.
Gevallen, vraag ik mij af? Of was het een verkapte zelfmoord, zoals haar
therapeut het aan ons vertelde? Het blijft onduidelijk. Om haar dood te
verwerken loop ik over de brug naar de plek waar zij in het peilloze diepe
water viel. Even houd ik stil en ga dan verder. In gedachten loop ik langs de
markthal pal bij de brug en over de rotonde de oude binnenstad in. Bij een
banketbakker houd ik halt. Ik ga de winkel binnen en bestel koffie met een
klein gebakje. Vanuit het raam kijk ik naar de gevels aan de overkant. Eén pand
daarvan heeft dubbele deuren. Naast de deuren staat een man, een dakloze.
Telkens als er iemand het pand naar binnen wil gaan, opent de man vriendelijk
de deuren. Als de bezoeker later naar buiten komt legt deze een muntstuk in de
hand van de dakloze. Na mijn laatste slok koffie ga ik naar buiten, nog eenmaal
besluit ik het pand, dat een kerk is, binnen te gaan. Ik wil het moment dat ik
samen met mijn zusje had, een paar dagen voordat zij gegrepen werd door zware
melancholie, herbeleven. Ik vind mijn rust, maar wat geweest is, is voorbij. Ik
kan het gevoel van destijds niet meer terughalen. Buiten geef ik de man wat
geld en loop naar de brug, over de rotonde en langs de markthal die nu links
van mij ligt. Op de plek waar mijn zusje in het water gevallen is, buig ik over
de reling en raak in een intense stroom van gedachten. Het water kolkt, de
diepte zuigt. Het lijkt alsof een stem mij roept. Pas als een man tegen mij
praat schrik ik op uit mijn gedachten. Ik wankel en val.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten