Vandaag
ga ik naar onze volkstuin. Het plan is gisteren gesmeed. José gaat eerst naar
het Zweedse woonwarenhuis Okéja. Haar idee is om daar een buitentafel voor op
de tuin, te kopen. Ik ga met de fiets.
De weg daarheen is min of meer recht toe recht aan en heeft geen
obstakels. Op één na dan : de Spijkenisserbrug. Hij gaat net omhoog voor een
vrachtschip. Terwijl ik moet wachten kijk ik over de reling en voel ik de angst
voor de dwang om te springen. Dat heb ik daar wel meer. Ik zwem goed. Maar nu?
Na een kwartier gaat de brug omlaag. Even later stap ik op de fiets en
manoeuvreer met ander fietsverkeer over het pad.
Een
paar honderd meter hoef ik haast geen trap te doen. De weg loopt immers omlaag.
Dat is het voordeel van een hellinkje beklimmen, je moet hem ooit weer af. Dat principe
geldt ook voor tegenwind. Is dat niet positief? In wat mogelijk lastig is een
voordeel zien.
Als
ik eigenlijk linksaf moet slaan om naar de tuin te gaan, fiets ik rechtdoor, langs
de Oude Maas richting Poortugaal. Waar mijn fietspad een ander kruist, rijd ik naar
mijn bestemming. Op de fiets heb ik het prima naar mijn zin. Dat gevoel moet ik zien vast te houden
op de tuin.
Samen
schrapen wij het niet gewenste groen tussen de tegels vandaan. Dan is het tijd
voor een boterham. Daarna komt de tafel tevoorschijn. Het blijkt een hele klus van tekening lezen,
passen en meten. Dan kan hij in elkaar gezet worden. Wat blijkt: onderdelen
zijn niet goed genoeg uitgezocht, en op de juiste plaats gelegd. Ons humeur
zakt. Mijn vermoeidheid stijgt. Maar uiteindelijk lukt de klus.
Terwijl
ik aan het einde van de middag naar huis fiets en tot rust kom in een fijne
omgeving, ruimt José nog wat op en rijdt op de terugweg langs een snackbar. Een
patatje plus hebben wij wel verdiend.
Eind goed al goed, een vette bek. Smullen!
BeantwoordenVerwijderen