Van donkergeel
naar bijna oranje staat de bos asters in een vaas op tafel. Zonder enige zichtbare
emotie slaat hij de schrijver gade. Die zit achter een pas aangeschafte laptop.
Af en toe lijkt het of hij pauze neemt, voor zich uit staart en met de handen
zijn gezicht bestrijkt.
‘Hallo
schrijver, zie je mij nog staan?’
‘Ja natuurlijk, al lijkt het soms minder.’
‘Dat was eerst wel anders. Je genoot van mij en ik van jouw aandacht.’
‘Doe ik nog steeds hoor. Alleen de dagen zijn inmiddels weer gewoon aan het
worden. Dat begrip, gewone dagen, is ambigu. Enerzijds ‘vergeet’ ik dan het
bijzondere in het algemene, anderzijds mijn doen en laten komt langzaam weer in
de oude toestand. Ik wil die situatie echter niet algemeen noemen. Toch, jouw
opmerking is wel een eyeopener om alert te zijn.’
Er was regen
opgegeven voor vandaag. Even, zo rond het middag uur, leek het erop. De lucht
trok dicht met donkere wolken. Nu is de lucht opgeklaard en lijkt het vals
alarm.
‘Om op je
vraag van zojuist terug te komen; waar kijk jij graag naar, behalve naar mij,
de schrijver?’
‘Mmm, de snuisterijen op tafel.’
‘Wat is daarmee?’
‘Het is geen troep hoor, maar rommelig. Met een schuin oog kijk ik naar het
blad dat opengeslagen ligt naast je laptop. Ik lees mee en zie in vette rode
letters ‘Stijloefening Voor Volle Dagen staan’. Onder punt twee, of eigenlijk
erachter, staat als titel: het object. De bedoeling is dat twee objecten met
elkaar in gesprek gaan. Het lijkt erop dat wij dat doen.’
‘Als je mij
als object ziet, wat heb je mij te vertellen?’
‘Ik heb je
meer te vragen. Bijvoorbeeld bij wat er aan de muur hangt. Ik zie een rund, een
kneu, en een beeld. Die laatste hangt niet, maar staat voor een muur. Kun je over
die dingen meer vertellen?’
Het lijkt wel
of de lucht opentrekt. Er is zelfs wat blauw te zien. In de vijgenboom bungelt
een pimpelmeesje aan een takje. De schrijver tikt en tikt. Heeft er plezier in.
‘Het rund is
getekend door een vriend. Het symboliseert wat belangrijk is voor hem. Zo is de
vriend een beetje bij mij, als ik naar de tekening kijk. Dat geldt ook voor de
kneu in prachtkleed. Hij herinnert mij aan het samenzijn met een andere vriend
en onze liefde voor de natuur en de ervaringen die wij samen deelden. Dat geldt
ook voor het beeld. Ieder mens heeft wel enige binding met kunst. Een vriend, de
maker van het beeld, noemde het ‘Door‘.
‘De ene mens is door, de andere niet. Snappie?’
‘Mmm’.
‘Ik leg het nog wel eens uit’.
Iedere dag ziet
de schrijver de objecten. Soms staat hij er even bij stil. Denkt hij aan de
makers en is hij even bij hen.
De zon gaat
schijnen. De schrijver trekt de stoute schoenen aan. Even genieten van het ‘bijzondere
in het algemene’, denkt hij en vermoed ik.