zondag 31 december 2017

Gedicht


Hét Moment
Terwijl de kerkklok onverstoorbaar de uren slaat
en een bronzen klank in de lucht uiteen waait,
peinst de dichter voor het beslagen venster.

In de verte sluimeren bomen en huizen;
wat scherp te stellen en weer te geven
zonder invloed van tijd noch duur?

Dan, als de muze om het hoekje gluurt,
is hét moment daar en krult zijn hand ritmisch
en sierlijk de letters op het papier.





Foto: Niels Snoek

donderdag 28 december 2017

Inspiratie


Tijdens het lezen van en boek kan een haiku ontstaan.
En vanuit de haiku een klein gedicht.


de pen, het papier
zijn hand wacht geduldig
op het juiste moment

Chronos tikt en tikt de uren
in de tussentijd wend ik mij van hem af
en wacht geduldig met Kairos op het juiste moment
dan krult mijn hand de woorden op papier.

zaterdag 16 december 2017

Van die dingen


Ouder worden komt met gebreken, wil men weleens zeggen. Zo laat het gehoor mij wel eens in de steek.

‘Wat zeggie?’
‘Dat het gehoor mij weleens in de steek laat’.

Bij mijn vrouw wordt het lezen lastiger. Vandaar dat zij een leesbril draagt. Nog niet gewend aan ouderdomsperikelen, vergeet zij hem wel eens op te zetten. Zo kan het gebeuren dat zij na een bezoek aan de supermarkt met de verkeerde boodschappen thuiskomt. Dit keer was het de beurt aan de koffie. In plaats van snelfiltermaling kwam zij met een grove maling thuis. Ik kwam daarachter omdat de koffie mij niet lekker smaakte. Maar niet getreurd, wij hebben thuis een maalmachine. Enfin, ik vul hem met de grove koffie en plaats het bakje wat de koffie op moet vangen eronder. Ik vergeet echter het dekseltje. Omdat het apparaat veel lawaai maakt, loop ik onder het malen even weg. Bij terugkomst in de keuken is het bakje voor driekwart gevuld. De rest ligt op het aanrecht, als was het bruine poedersuiker. Van die dingen dus. Overigens smaakte de koffie prima. Niks aan het handje dus.

woensdag 13 december 2017

Toverlicht


Onwaarschijnlijk mooi ligt het ochtendlicht over het Vuile Gat. Riet en struweel weerkaatsen een goudgele gloed. Kieviten blinken wit en zwart boven buitendijkse gorzen. Aan de horizon ligt links en rechts het land. In het midden is alleen water zichtbaar, zodat het lijkt of je zo het zeegat uit kan varen. Telkens weer ervaar ik dat grootste moment van vrijheid als ik bij de Tiendgorzen over het Haringvliet staar. In de winter maak ik vaak een vogeltocht over de Hoekse Waard, Goeree Overflakkee en Voorne Putten. De Tiendgorzen zijn dan een vaste plek om even de benen te strekken. Via de Bommelse Gorzen rijd ik naar de Slikken van Flakkee voor een langere wandeling. Op een kleine heuvel zit een man op een bankje. Hij geniet van de dag en de water- en wadvogels die foerageren in het ondiepe water van een plas. Wij groeten elkaar en na een korte stilte is het mij duidelijk dat de man om een praatje verlegen zit. Als ik inga op zijn vragen blijkt de man een enthousiast natuurliefhebber. Uit de binnenzak van zijn jas haalt hij een mobieltje tevoorschijn en laat mij talloze foto’s zien met de vraag of ik de naam van de vlinder of paddenstoel weet. Bij sommige plaatjes moet ik het antwoord schuldig blijven. Dat geldt niet voor de foto van het kleine bruine vogeltje zo groot als een heggemus. Direct zie ik dat het een cettis zanger is. ‘Nog nooit van gehoord’ zegt de man. ‘Dat kan’ zeg ik. ‘Het vogeltje is pas in het laatste decennium in opmars. Van oorsprong komt hij uit Zuidoost-Europa. Maar omdat het in Europa warmer wordt zoekt hij ook zijn heil noordelijker. Je hebt hem zeker in de buurt van riet en struweel zien scharrelen?’ ‘Ja dat klopt’ zegt hij lachend’. Op mijn horloge zie ik dat het inmiddels over drieën is, tijd om gedag te zeggen en via de Koudenhoek terug te keren naar de Spuimonding West. Als ik daar aankom is het licht al zacht aan het worden. Het goudgele licht verandert langzaam in zilvergrijs. Door de dikke bewolking en het late namiddaguur wordt het ook donker. Met zijn laatste krachten schijnt de zon haar jakobsladders over het land. Nog een laatste foto en dan naar huis.



Ik hoop dat mijn schrijven dit jaar een feest van herkenning is geweest en dat het u heeft geënthousiasmeerd om ook de wandelschoenen aan te trekken en de natuur in te gaan. Voor hen die dit niet konden, hoop ik dat de verhaaltjes zo levensecht zijn geschreven, dat u er toch eventjes ‘uit’ bent geweest.
 
Fijne decemberdagen en tot ziens in 2018

zondag 10 december 2017

Reisimpressies Andalucia (3)


Badkamer perikelen

Na zes dagen Granada is het tijd om terug te keren naar Malaga. Wij kiezen ervoor om langs de kloof van Las Alpujarras naar de kust te reizen. Door talloze haarspeldbochten rijden wij langzaam omhoog. In het dal onder ons, dat zich kilometerslang uitstrekt, zijn diverse brandhaarden te zien. Een groot deel van het dal ligt dan ook onder een grauwwitte deken. Op zeker moment is er zoveel rook dat José bang is voor bosbranden. Zij wil omkeren. Ik stel haar gerust en rijd dapper door. Uiteindelijk laten wij de brandhaarden, die door plaatselijke bewoners is aangestoken, achter ons en rijden Pampaneira binnen. Pampaneira is een van de drie kleine dorpjes die boven elkaar tegen een bergwand zijn aangebouwd. In de tijd dat de Moren door de Christenen uit Andalucia werden verdreven, vluchtten de Moren de bergen in en bouwden daar hun nederzettingen. De drie dorpen stammen uit die tijd. Wij verkennen het dorp, doen wat inkopen en maken een wandeling, waarna wij onze weg naar Malaga vervolgen.



Het appartement dat wij hebben gehuurd is modern en zou je meer een studio kunnen noemen. Op het bed in de slaapkamer liggen keurig en volgens de laatste modetrend zes opgerolde handdoeken. Terwijl José uitrust van de reis neem ik een douche. Aan de radiator hangt een handdoek waarmee ik mij kan afdrogen. De handdoek is echter nauwelijks groter dan een keukenhanddoek, wat bij mij argwaan wekt. Nadat ik mij heb aangekleed, vertel ik José over mijn bevindingen en neemt zij polshoogte. Lachend roept zij mij en laat de handdoek zien. Hij heeft hetzelfde motief als de andere handdoeken, maar is een stuk dikker; Ik heb de badmat gebruikt.



Die nacht gaat het onophoudelijk hard regenen en ook de volgende dag is het niet veel beter. Een mooie dag voor museumbezoek. Een van de grootste schilders ooit, Picasso, heeft lange tijd in Malaga gewoond. Na zijn topstukken in een museum te hebben bewonderd, bezoeken wij zijn voormalige woonhuis en later een kleine expositie, waar een thema met twee andere kunstenaars is tentoongesteld. Duizelig van al het moois, trekken wij de deur achter ons dicht. De avond is gevallen en het besef dringt door dat onze vakantie er min of meer opzit. De andere dag lijkt er nog een kink in de kabel te komen omdat de garagedeuren niet meer opengaan. Als andere bewoners hun auto laten staan om met het openbaar vervoer naar hun werk te gaan, slaan de zenuwen toe; halen wij ons vliegtuig nog wel. Na enkele telefoontjes is de redding daar. Wij staan iets te dicht bij de deur zodat het detectieapparaat onze auto niet goed kan scannen. Uiteindelijk komen wij ruim op tijd op het vliegveld aan.




donderdag 7 december 2017

Reisimpressies Andalucia (2)



Granada

Na twee dagen Malaga vertrekken wij richting Alhama de Granada een klein stadje dat pal tegen een kloof is aangebouwd. Onderweg rijden wij langs uitgestrekte olijfgaarden. Tijdens een tussenstop kan ik het niet laten om een volrijpe olijf te plukken en deze als zwart goud in mijn mond te laten smelten, wat ik moet bezuren met een scherpe smaak in mond en keel, die ik nog minutenlang moet zien te verdragen. Ik wist niet dat een olijf een dag of twaalf in zoutwater moet weken om op smaak te komen. In het stadje spoel ik de nare smaak weg met een overheerlijke cafe solo. Daarna wandelen wij door het stadje en de kloof om vervolgens richting Granada te rijden.





Boven Granada hangt een bruine deken van smog, als wij Met Google Maps in de stand-by modus de stad binnen rijden. Accuraat worden wij door het ´moderne´ stadsdeel gestuurd. Zodra wij de oude Arabische wijk inrijden, wordt het lastiger. De straatjes worden smaller en smaller. En steil, zo steil dat de motor van onze auto regelmatig stilvalt. Op sommige plaatsen is het alleen mogelijk om in de eerste versnelling onze weg te vervolgen. Omdat vele steegjes afgesloten zijn, raakt op zeker moment ook Google Maps gedesoriënteerd. Wel drie keer doorkruisen wij de wijk. Op het moment dat ik het op wil geven, stapt José uit en loopt met een stadsplattegrond in de hand voor de auto uit. Uiteindelijk bereiken wij moe maar voldaan, what is in a name, Plaza San Nicolas, dat op een kleine steenworp afstand van ons appartement ligt.



Het plein dat vooral in de vroege morgen en late avond omgeven is met een serene stilte, biedt een fraai uitzicht op het Alhambra, een oude cultuurhistorische vesting die op de werelderfgoedlijst van de UNESCO staat.



Het is nog fris als wij rond negen uur in de morgen El Albaicín achter ons laten en beneden in het dal de droge rivier oversteken. Al vanaf maart heeft het niet meer geregend in Granada, wat ook het stof en de smog verklaart. Aan de overzijde slaan wij een asfaltweg in, die na elke bocht smaller en steiler wordt. Bovendien gaat het asfalt over in keitjes. De gevels van de huizen langs het pad zijn overwegend ‘blind’, maar zo af en toe verraad een raam of klein balkon, waar maar net één stoel op kan staan, tekenen van leven achter de witgepleisterde muren. Om de honderd meter pauzeren wij even om op adem te komen en te genieten van het uitzicht. Tegen tien uur bereiken wij het Alhambra, dat die dag relatief weinig bezoekers kent. Op drukke dagen zijn er wel 6000 bezoekers ter plekke. Iets wat mij op voorhand afschrikte. Het valt dus mee vandaag en ik heb zeker geen spijt dat ik hier vandaag met José ben. Wat mij vooral intrigeert, zijn de wiskundig ontworpen mozaïeken en figuraties die prijken als ornament van bijvoorbeeld gevels en doorgangen. Ik neem er de tijd voor en bestudeer de kunstwerken minutieus en kom tot het inzicht, dat nut, schoonheid en wetenschap perfect samen kunnen vallen.


























dinsdag 5 december 2017

Reisimpressies Andalucia


Malaga



Van een collega had ik onlangs een zakmes gekregen, omdat ik een dergelijk attribuut zelden tot nooit gebruik, raakte het in vergetelheid en belandde ergens in de periferie van mijn bestaan.

´Heeft u iets aan te geven´, vraagt de douanier als mijn rugzak het detectiepoortje passeert.
´Nee, niet dat ik weet, antwoord ik hem vriendelijk.
´U heeft ook geen zakmes bij u?’
Dan gaat mij een lichtje branden. Uh, ja het zou kunnen dat er een in mijn rugzak zit.
Samen controleren wij de rugzak en vanuit de donkere diepte tover ik het mes tevoorschijn.
‘Die mag niet mee aan de cabine in’.
Mijn koffer had nog een alternatief kunnen zijn, maar die was al onderweg naar het vliegtuig. Het mes ben ik dus kwijt.


Rond elf uur landen wij op Malaga airport, regelen een huurauto en vinden na enig zoeken ons appartement met privé parkeerplaats. De postzegelkleine behuizing bestaat uit twee lagen: Een woonkamer met open keuken in jaren zeventig oranje, met in een hoek een wenteltrap die naar de slaapkamer draait. Als ik de deuren daarvan open, blijkt er ook een balkon aanwezig met uitzicht op de bouwval aan de overkant.



In Natuurpark Torcal de Antequera is het een drukte van belang. Tientallen pubers op schoolreis bewegen zich als roedels uitgelaten honden zingend en gillend over de paden van de korte wandelroute. Het is voor ons een klein uurtje doorbijten om verderop voor een langere wandeling te kiezen en het kinderplezier achter ons te laten. Het gebied is ontstaan in de tijd dat het nog een kalkrijke zeebodem was. Het zeewater zorgde door stromingen voor erosie en zo ontstond een surrealistische rotsformatie. Vandaag de dag, nu het zeewater zich ver heeft teruggetrokken, is er een landschap ontstaan met de meest wonderlijke vormen. Boven de door steenbokken bevolkte rotsen zweven vale gieren op zoek naar voedsel. Af en toe laat een blauwe rotslijster zich zien, verder is het mager wat vogels betreft, en is het vooral het landschap dat ons boeit.








  

vrijdag 17 november 2017

Nippeltje


Met kritische blik bekijkt Tim het driekwartsverloopnippeltje dat hij tussen zijn duim en wijsvinger ronddraait. Een gleufje aan een van de uiteindes zegt hem dat daar een sluitringetje had moeten zitten. Die is waarschijnlijk gebroken en eraf gesprongen, zegt zijn maatje Mark, wij zullen een nieuwe op moeten snorren. Samen lopen zij naar de werkplaats, waar zij collega Egbert tegenkomen. ‘Wat kijken jullie moeilijk’ zegt hij. Tim legt uit wat er aan de hand is en met zijn drieën lopen zij naar een grote metalen kast waarin een groot aantal bakken staan. De bakken zijn gevuld met ontelbare schroeven en moeren in diverse lengtes en diktes. Sluitringetjes zijn echter niet te vinden. Als niet veel later zich nog twee collega’s bij hen voegen en Tim wederom zijn verhaal heeft verteld, gaat het nippeltje van hand tot hand en graaien drie paar handen door de gevulde bakken in de kast. Dit duurt te lang meent Mark en hij stelt voor om dan maar een boutje met twee passende moertjes mee te nemen. Eén moertje kan dan als borg dienen. Een collega stelt voor om het nippeltje mee naar huis te nemen, om daar een passend sluitringetje voor op te zoeken. Iedereen vindt dat een goed idee. ‘Maar dan moet ik wel het nippeltje hebben natuurlijk’. Op dat moment weet niemand meer wie het nippeltje heeft of waar het is gebleven. Totdat Tim nog eens goed in de voering van zijn jaszak voelt. Schaapachtig kijkt hij zijn collega’s aan. Dan maakt hij zich snel uit de voeten voordat hij gekscherend een trap onder zijn kont krijgt. Jij krijgt het ook altijd voor elkaar om verwarring te schoppen zegt Mark als hij niet veel later het boutje en de moertjes aan elkaar bevestigt.  


zaterdag 11 november 2017

Gedachtenstroom


In de metro zit tegenover mij een mooie jonge vrouw. Onopvallend, kijk ik naar haar; #I-have. Haar haren zijn goudblond en vallen oogstrelend mooi over haar ranke schouders. Even heb ik oogcontact en ik vermoed een nauwelijks zichtbare glimlach van haar kant. Een camel kleurige jas verhult de contouren van haar lijf, dit in tegenstelling tot haar donkergroene rok en de wollen maillot die zij draagt. Haar handen, de mooiste die ik ooit heb gezien liggen losjes op haar tas van leer. Aan haar voeten draagt zij in schril contrast, maar desalniettemin modieus, een paar Allstars.  Vroeger noemden wij dergelijk schoeisel basketbalschoenen. Ter hoogte van de enkels zaten ronde schijfjes van rubber. Wij maakten daaruit op dat de drager nu zijn enkels niet meer zou kunnen verzwikken. Wat natuurlijk een onzinnige gedachte was, de schijfjes dienden alleen als versiering. Terwijl mijn gedachten hun eigen weg kiezen, luister ik naar opzwepende muziek -

Nobody gonna take my head
I got speed inside my brain
Nobody gonna steal my head
Now that I'm on the road again
Oooh I'm in heaven again
I've got

en passeer een jeugdgevangenis die ligt ingeklemd tussen een woonwijk en een industriegebied. Dertig jaar terug was dit gebied een grote polder waarin koeien graasden, de grutto broedde en de slobeend door kraakheldere slootjes zwom. Daar is vandaag de dag vrijwel niets meer van over. Alles is bebouwd, en ter compensatie is een groot deel beplant met populieren en ander snelgroeiend groen. Alleen een vergeten laantje met knotwilgen, waarlangs een oude sloot ligt prikkelen mijn herinneringen. Ineens kijk ik weer naar haar. Mijn blik glijdt traag langs haar benen en pauzeert bij haar handen, die, het is warm in de coupe, een voor een de knopen van haar mantel beroeren. Met flair slaat zij daarvan een pand opzij. Nog voor ik mij ongemakkelijk door mijn voyeurisme voel, gaat mijn blik naar haar gezicht en ogen die vriendelijk lichtblauw in hun kassen rusten. Iets zegt mij dat ik op moet houden om naar haar te kijken, maar ik kan het niet. Van een psychologe had ik ooit geleerd dat als je uit beleefdheid iemand aan moet kijken en je voelt je daarbij ongemakkelijk, dat het dan handig is om naar het puntje van de neus van die persoon te kijken. Dat zou niet opvallen. Maar haar neus, die is zo mooi, dat zelfs Cleopatra jaloers zou zijn geworden. Ik ben totaal verloren.

All day long I think of things but nothing seems to satisfy
Think I'll lose my mind if
I don't find something to pacify
Can you help me, occupy my brain?

Een aantal stations verderop knoopt zij haar jas weer dicht. Ik die even afgeleid was, ben weer vol aandacht. Dan ineens vangt haar blik de mijne. Terwijl zij opstaat gunt zij mij een gulle knipoog. Als verderop de metrodeuren zich openen, kijkt zij nog eenmaal achterom. Haar alleszeggende blik trekt een siddering door mijn lijf, die zich samenbalt in mijn maag. Dan sluiten de deuren zich en trekt het voertuig zich in gang. Vanuit het raam zie ik haar goudgele lokken als zoete honing tussen de menigte verdwijnen.

This is the end, beautiful friend
This is the end, my only friend, the end
Of our elaborate plans, the end
Of everything that stands, the end
No safety or surprise, the end
I'll never look into your eyes, again

De songteksten (fragmenten) zijn achtereenvolgend van Deep Purple, Black Sabbath en The Doors.


woensdag 8 november 2017

Keuzevrijheid


Deze zeldzaam mooie herfstmorgen heb ik de keuze om te gaan fietsen op mijn racefiets, of om te genieten van de natuur op Voorne-Putten. Ik besluit om mijn ‘ros’ van carbon van stal te halen. Denk nu niet dat dit een makkelijke keuze is, want op een dag als deze doe ik beiden graag. Als ik de polder achter mij laat en langs het Spui naar het Haringvliet fiets, strijken honderden grauwe ganzen neer in de grasgorzen langs het water. In het ondiepe water van de slikken pleisteren verspreid enkele grote zilverreigers. Vogelaars zitten lui achter hun telescoop, keuvelen wat en turen over het vogelrijke terrein. Ongemerkt ben ik langzamer gaan fietsen en dringt een onrustige gedachte zich op: Had ik niet beter kunnen gaan vogelen. Bij de Hoornse Hoofdjes wordt deze gedachte nog sterker, als ik een ligfiets geparkeerd zie staan. De bestuurder daarvan ligt tegen de kade lui in de zon en staart over het strakke water naar de overkant, waar Middelharnis blakert in de zon. Op dat moment hak ik met ‘het zwaard’ mijn twijfel doormidden, schakel een tandje bij en concentreer mij volledig op het zoeven van mijn dunne bandjes op het asfalt. Het aankomende weekeinde wordt het ook mooi weer en dan ga ik op pad met mijn vriend de Stadsvogelaar, zo zelfbenoemd omdat hij vaak in en rond de stad van zijn vogeltjes geniet.

Het blijft een geweldig moment om de vanaf het eiland Voorne-Putten de Haringvlietdam op te rijden. Vandaag is het nevelig en het uitzicht over het Haringvliet en de Noordzee met zijn scharkeringen van licht dat over de zandplaten pal voor de kust strijkt, is haast surrealistisch. Als wij de eerste afslag nemen en onder de N57 doorrijden, draaien wij onze raampjes een klein stukje open om de geur van de eerste gebakken vis van die dag op te snuiven. Niet veel later rijden wij naar de zeedijk bij de buitenhaven, parkeren de auto, klimmen over de dijk en genieten op onze klapstoeltjes van de wadvogels op het slik. Bontbekjes dribbelen driftig heen en weer, futen dobberen kalm op het water en duiken zo af en toe onder voor een vette hap. In de verte op een paal tegen de duinrand van de Kwade Hoek poetst een slechtvalk zijn verenpak; hij maakt zich vast op voor de jacht. Als na lange tijd een groep kneuen onze aandacht trekt, verhuizen wij naar de duinreep om daar de kleinere vogelsoorten op te sporen. Een groepje wielrenners raast voorbij en een tijd lang ben ik stil. Mijn vriend die mij goed kent glimlacht en zegt: “Je wilt gaan fietsen hè?”  


De schrijver/vogelaar in actie. Foto uit het archief van Peter Ganzeboom   

woensdag 1 november 2017

Gedicht


Zij kunnen nu wel zeggen,

dat ik het gevolg ben van
de geschiedenis die achter mij ligt

dat God niet heeft gedobbeld
en dat ik er niet toevallig ben

dat Darwins evolutieleer
mijn persoonlijkheid bepaalt

dat kan ik wel verdragen, maar
als zij zeggen: ‘ik ben mijn brein’,

afhankelijk van complexe processen
en dus zonder vrije wil –

Nee, die last kan ik niet dragen.

zondag 22 oktober 2017

Vroeg wijs


Een meisje van een jaar of zeven zet haar fiets op de standaard en loopt naar het hek dat voorkomt dat de koeien de grazige weide ongeoorloofd zullen verlaten. Niet dat daar enige aanleiding toe is, want de zwart-witte dames liggen lui en loom in de warme najaarszon. Ik loop verderop op een boerenpad, een verrekijker hangt om mijn nek en mijn handen liggen ineengevouwen op mijn rug. Af en toe richt ik de kijker op een vlucht vogels. Niet veel later stapt het meisje op haar fiets en komt naar mij toegereden. Hier had ik stiekem op gehoopt, want ik heb wel zin in een praatje.

‘Meneer, meneer kijkt u ook naar dieren?’
‘Ja, vooral naar vogels, want die vind ik erg leuk. En jij?’
‘Ik vind koeien leuk’.

En zo kletsen wij een tijdje. Als ik vraag waar zij woont, wijst zij naar de wijk verderop.

‘Daar bij die rode deur, ziet u hem?’
‘Ja, maar mag jij wel zo ver van huis van je moeder?’
‘Ja hoor, als ik maar niet met vreemde meneren praat.’
‘Maar ik ben toch ook een vreemde meneer?’
‘Nee hoor, ik ken u nu toch?’

Dan krijgt het gesprek een wel heel serieuze wending.

‘Meneer, hoe oud moet je eigenlijk zijn om uit huis te gaan?`
‘Ik weet het niet precies, maar ik denk achttien jaar’.
‘Mijn moeder was zestien toen zij alleen ging wonen’.
‘Zestien? Dat is wel erg jong. Hoe kwam dat?´
‘Mijn oma vond haar niet meer aardig en toen heeft zij haar weggestuurd’.

Er valt een stilte. Dan vervolgt ze haar verhaal.

‘Ik heb ook een Turkse vader, maar die is weggelopen’.
‘Weggelopen?'
‘Ja, hij was altijd aan het schelden tegen mijn moeder’.
‘Maar tegen mij niet hoor, hij is best aardig en mijn moeder ook’.

‘Hoe heet jij eigenlijk?’
‘Britt, en jij?'
‘ Tino’.
‘Ik, ken wel een Pino, van Sesamstraat’.
‘O’ zeg ik lachend en blij dat het gesprek weer wat losser wordt. Ik grijp mijn kans en verzin een sprookje.
‘Pino, dat is mijn broer. Wij kwamen uit een groot vogelnest. Ik had ook allemaal blauwe veren en een grote gele snavel’.
‘Toen wilde ik een mens zijn en plukte mijn veren, maar mijn snavel kreeg ik maar niet weg’.
‘Verdrietig liep ik rond, tot ik een tovenaar tegenkwam en die toverde een mooie mond’.
‘Tovenaars bestaan niet’.
‘Nee, dat is waar en daarom is mijn verhaal maar een sprookje’.

Zo liepen wij gezellig kletsend naar een kruispunt van wegen.

‘Ik fiets nog even naar het Witte Kerkje, gaat u mee?’
‘Nee, ik loop langzaam terug naar huis’.
´O, nou, dag meneer’.
´Dag Britt en wees voorzichtig’.

Langzaam veranderde het meisje in een witte vlek en smolt ineen met het kerkje.

 
 



 

   

donderdag 19 oktober 2017

Boeren en burgers en wat zij delen


Het huis waarin ik in mijn jeugd woonde, lag net buiten het dorp. Op het kruispunt van de bebouwde kom waar ‘mijn’ straat op aansloot, stond een groot café: Herberg de Koning. Schuin daartegenover runde van Gemeren een bloemisterij, daarnaast stond de Nederlands Hervormde Kerk. Naast de kerk lag de pastorie waar in een groot herenhuis de dominee woonde, vanuit de woning kon je boerderij: Van Geslacht tot Geslacht zien liggen aan de overkant van de straat. Met de oudste boerenzoon was ik dik bevriend. De boer had weinig vee. Ik herinner mij een stuk of tien, vijftien melkkoeien en evenveel kalveren. Daarnaast was hij ouderling, of had hij in ieder geval een functie binnen de kerkgemeenschap. Mijn ouders en zeker mijn moeder, gingen vrijer met het geloof om.

Zaterdagochtend. Haastig klem ik de boodschappentas onder mijn snelbinders en rijd het dorp in om bij de bakker en de slager de boodschappen voor het weekeinde te doen. Als alles meezit, kan ik om tien uur terug zijn. Rond die tijd gaat mijn vriend Leendert naar Het Havenlicht, een tehuis voor ‘ouden van dagen’, om daar keukenafval op te halen. Als ik thuiskom en de boodschappen aan mijn moeder heb gegeven, ren ik naar de boerderij. Leendert komt net met een handkar waarop twee lege melkbussen staan het erf afgelopen. Ik groet hem en samen lopen wij op naar Het Havenlicht, een tehuis voor ‘ouden van dagen’. Wij lopen het holletje af naar de buitendeur van de keuken en ruilen de lege melkbussen om voor twee volle en een zak oud brood. Nieuwsgierig kijk ik in de bussen. Een zure walm van zuivel en van voor mensen onbruikbare etenswaar stijgt op uit de bussen, die ik snel weer sluit. De stank is niet te harden. Later zal de brei als voedsel dienen voor het vee.
In de middag als wij over het met grof grind geplaveide erf lopen om te gaan voetballen roept de boer ons terug. Er moet eerst gewerkt worden grijnst hij naar ons. Gewapend met twee schoffels en voetbal lopen wij niet veel later naar de wei en hakken daar alsof het een lieve lust is honderden akkerdistels om. Moe maar nog niet uitgeput gaan wij daarna naar het naastgelegen speelveldje om een potje te kampen. Wij maken twee doeltjes van onze jassen die elf meter tegen over elkaar liggen en nemen om de beurt een pingel, ons lijfwoord voor een strafschop. Bij vijf doelpunten wordt er van helft gewisseld, wie er het eerste tien doelpunten heeft gescoord is winnaar.

’s avonds na het eten wacht voor mij het echte boerenwerk: koeien melken. Direct na het eten trek ik mijn laarzen aan en spurt naar de boerderij, loop in draf over het erf en open de staldeur, enkele kippen die bij gebrek aan stok op een van de balken proberen te slapen, schrikken op en vliegen tokkend de hooizolder op. De boer is al begonnen. Vlug vraag ik hem of ik mag helpen. “Ga eerst de kalveren maar voeren” zegt hij, de bussen van Het Havenlicht staan al klaar. De boerin die inmiddels ook is gearriveerd, helpt mij met het kantelen en legen van de melkbussen, alleen had ik de klus nooit geklaard. Als alles verdeeld is geeft de boerin mij een emmer waarin lauwwarm water en een doekje, hiermee worden de uiers en spenen van de koeien schoongepoetst voordat zij gemolken worden. Onder het toeziend oog van de boerin stap ik tussen twee koeien in, buk mij en wrijf voorzichtig over de uier van een koe die strak aanvoelt. Even is zij onrustig en schuifelt wat met haar poten. Als ik de spenen schoonmaak, druppelt er al enige melk uit de spenen. De boerin geeft mij een krukje en bindt de poten van de koe bij elkaar, nu kan zij niet onverwachts de emmer omtrappen. “Ga maar zitten” zegt zij en zij geeft mij een melkemmer aan. “Probeer maar te melken zoals ik het je gisteren heb geleerd”. Ik maak knijpende en stropende bewegingen over de spenen en de eerste stralen spuiten in de emmer. Al gauw krijg ik kramp in mijn handen en ook de melkgift lijkt te stoppen. Lachend neemt de boerin het van mij over. Morgen mag ik het weer proberen.

Zondag morgen gaat het boerengezin naar de kerk. Daarna is er koffie en houden de boer en boerin rust. De kinderen gaan naar zondagsschool. Pas in de middag mag ik weer met mijn vriend spelen. Het spelen bestaat voornamelijk uit wandelen of fietsen. Die dingen die wij op doordeweekse dagen ondernemen passen niet in een zondag. Het is snikheet die dag en al vroeg in de middag haal ik mijn vriend op. Onder mijn armen is een opgerolde handdoek en zwembroek geklemd, het is prima zwemweer. Echter zwemmen is taboe. Als alternatief mogen wij wel op het erf badmintonnen. Al snel gaan wij op in ons spel. Na een tijdje is er ranja, dit keer zonder rietje. De boerin die inziet dat zwemmen eigenlijk leuker is, knijpt een oogje toe en alsnog duiken wij later in het water van het plaatselijke zwembad. Als compensatie ga ik en keer met mijn vriend naar zondagsschool. Het is bij die ene keer gebleven.


          

zondag 15 oktober 2017

Verdwaald



De Man
Met de auto en mijn fiets stevig op het fietsenrek, rijd ik naar Oostvoorne om van daaruit op de fiets een tochtje door het duin te maken. Tegen enen wil ik bij de stal zijn waar mijn vrouw en dochter een paard hebben gehuurd. Daar zullen wij samen lunchen.
Boven de open vlakten van het Groene Strand hangen velden van nevel, die een vleug watermunt in zich dragen. Bij restaurant Aan Zee beklim ik de toren. Vandaar heb ik een goed uitzicht over de kustlijn van Voorne. Een kennis vertelde mij, zelf ben ik niet goed bekend in deze streek, dat er een mooi fietspad door en langs het duin loopt. Het is even zoeken, maar dan vind ik het pad: Sipkes Slag. Na over een veerooster en een kasseienstrook te hebben gereden, verandert het pad in een gladde strook beton; dit is pas fietsgenot. Mijmerend meander ik door de duinen, vergeet de tijd en de plek waar ik precies ben. Verderop, mijn maag begint te knorren, vertelt mijn horloge dat ik nog een uur heb om de stal te vinden. Op gevoel probeer ik de weg te vinden. Als ik voor de derde keer bij hetzelfde kruispunt ben uitgekomen, raak ik geïrriteerd. Verdorie waar blijft die verrekte stal nou, zo kom ik te laat. Ah, daar staat een paddenstoel. Mmm, ik ben ergens tussen Rockanje en Oostvoorne, maar waar precies? Daar komt een wielrenner, die weet vast de weg.
‘Meneer, meneer’, weet u waar ik mij bevind?’
Een minuut of vijf voeren wij een gesprek waarbij wij druk gebaren. Dan stappen wij op en gaan uiteen. Een dwingende vraag rolt impulsief en luid over mijn lippen. De renner keert moeizaam om, knikt bevestigend op mijn vraag en dan gaan wij definitief onze eigen weg. Ik dwalend en mopperend - Met die vrouwen kun je ook nooit iets afspreken - en de wielrenner met zijn eigen gedachten.

De wielrenner
In gedachten verzonken en mijn handen losjes op het stuur, trap ik met lichte tred over de Schapendijk. Over de landgoederen links van mij jagen de schaduwen van enkele herfstwolken elkaar na. Verderop ligt het duin, waarin ik talloze uren heb doorgebracht. Ik herinner mij nog goed die zware novemberstorm van jaren terug, die grote stukken van het duin had weggeslagen. Nu is de duinreep verhoogd en verstevigd met helmgras en een schelplaag.
Hard knijp ik in mijn remmen als een man mij wenkt. Verdikkeme net nu ik zo lekker door de bocht kan zoeven.
‘Meneer, meneer’ roept hij in lichte paniek, ‘weet u waar ik mij bevind?
Van mijn irritatie is niets te merken als ik de man vriendelijk en geduldig de weg wijs.
‘Precies op de grens van Oostvoorne en Rockanje’ zeg ik en wijs hem aan waar beide plaatsen liggen.
‘En als ik nu daarheen rijd?’
‘Dan komt u bij een kruispunt en kunt u meer rechtstreeks naar een van beide dorpen rijden’.
‘O, dank u’.
Nog even kijk ik de man aan, die twijfelend aanstalten maakt om verder te rijden, dan klik ik in mijn pedalen en zet aan om op gang te komen. Bij een volgende pedaalslag roept de man opnieuw. Met een zucht keer ik met een ruime bocht terug. Wat nu weer.
‘Sorry meneer, maar als u twee vrouwen op een paard ziet, wilt u hen dan zeggen dat ik op weg ben naar de stal?’
Ik knik en zeg dat ik dat zal doen. Al gauw rijd ik weer een lekker tempo. Op een paardenpad naast mij rijden twee amazones voorbij. Zouden dat? Ik kijk met sluimerend schuldgevoel achterom. De ruiters verdwijnen net uit zicht.

Moeder en dochter
‘Wat een heerlijke dag weer. Ik denk dat pa het ook een goed heeft’.
‘Zeker weten dit is echt iets voor hem. Zo heerlijk relaxed op de fiets door het duin’.
‘Ja, ik ben benieuwd naar zijn verhaal. Hoe laat is het trouwens?’
‘Kwart voor een’.
‘Mmm, dan hebben wij nog een kwartier’.
Een wielrenner rijdt langs.
‘Zou dat niet iets voor Pa zijn, wielrennen?’



 








 


 


  

 
     

donderdag 12 oktober 2017

Joop Broekmans



Als ik zijn naam roep, kijkt hij mij vragend aan. ‘Ken je mij niet meer?’ vraag ik hem. Nog steeds ligt er een vlaag van twijfel op zijn gezicht, dan ziet hij het. ‘Tino toch? Ja, nu zie ik het’. Wij schudden elkaar de hand en begroeten elkaar.

In de jaren tachtig van de vorige eeuw werkte ik op een kinderboerderij, naast stagiaires en vrijwilligers waren er ook mensen van de DGSW in dienst. Merendeels waren dat mensen met een lichamelijke of verstandelijke beperking. Joop behoorde tot laatste categorie. Hij was een vriendelijke jonge man die moeite had met lezen en rekenen. Daarnaast had hij, als ik het mij nog goed herinner en goede band met zijn moeder; zij zorgden dagelijks voor elkaar, al woonde hij zelfstandig. De opdrachten die hij kreeg voerde hij naar tevredenheid uit, hij was een harde werker die verantwoording kon dragen. Speels leerde ik hem rekenen tijdens een spelletje darts, of ik nam hem mee naar de thermometer en vroeg hem hoeveel graden het was. Een keer kreeg hij de opdracht om benzine te gaan tanken. Gewapend met 10 gulden en een jerrycan fietste hij naar de plaatselijke benzinepomp. Groot was de verontwaardiging toen hij later zonder jerrycan terugkwam. Hij had te veel benzine getankt en kwam wat extra geld halen.

Jaren later kwam ik hem weer tegen. Wij waren beiden intussen getrouwd en hadden kinderen. Hij werkte in die tijd bij de plantsoenendienst en was gepromoveerd tot ploegbaas. Ik was blij voor hem dat hij het zover geschopt had. Ook financieel had hij zijn zaakjes op orde, al kreeg hij daarvoor wel enige hulp.

Vandaag de dag gaat het nog steeds goed met hem en zijn gezin. Nog steeds zoekt hij zijn moeder op, die inmiddels de leeftijd van 86 jaar heeft bereikt. Zijn oudste zoon volgt een opleiding in het ‘leren en werken’ traject en krijgt daarvoor een studiebijlage. Gelukkig maar, anders is het financieel voor Joop en zijn gezin niet te behappen.
‘Het vervelende is wel, dat ik nu word gekort op mijn salaris’ zegt hij zuchtend. ‘Maar gelukkig ziet mijn zoon dat in en die draagt een deel van zijn vergoeding aan ons af.

Ik vind Joop een dapper man, die ondanks zijn beperkingen en zijn financiële sores, het hoofd boven water houdt.    


zondag 8 oktober 2017

Mijn verhaal



Ik pak een pen en schrijf in ballingschap
het verhaal dat niet geschreven kan worden.

Is schrijven falen,
zoals niets anders falen kan?

Is dat wat niet geschreven is,
mijn ware verhaal?

Zo zoek ik naar woorden
en jij, die ze leest trekt mij uit de eenzaamheid
en denkt mij dan te kennen.

Echter het volgende verhaal zegt ook niet alles
zoals mijn spiegelbeeld niet zegt wie ik ben.

Tino van Kampen

dinsdag 3 oktober 2017

vrijdag 15 september 2017

Nostalgie


Pernis jaren zeventig
Op knetterende brommers rijden zij door de straten van Pernis, jongens van net zestien jaren oud. Met hun Zündapp, Kreidler of Yamaha verzamelen zij zich bij de plaatselijke sigarenboer en pikken daar hun meisjes op, voor een tochtje door en rond het dorp.
In die tijd had ik weinig belangstelling voor meisjes en al helemaal niet voor brommers. Toch om in de vaart van mijn vrienden mee te gaan, kwam ik in het bezit van een brommer; een heuse Sparta, de DAF onder de bromfietsen. Hij was voorzien van een klein JLO-motortje dat mij zelden in de steek liet. Een keer stond ik zonder benzine en pieste ik in de tank, schudde het vehikel heen en weer en haalde nog net een vijf kilometer verder gelegen benzinepomp.
Nu jaren later zie ik regelmatig mannen van mijn leeftijd ritjes maken op bromfietsen uit mijn jeugd. Als ik hen dan zie sleutelen aan hun Zündapp en later door de straten zie rijden, is dat voor mij een waar genoegen. Eigenlijk zou ik best ook een ritje willen maken.
Onderweg tijdens een wandeling vraagt een oude bekende of ik nog aan de Mozartweg woon. ‘Jawel’ antwoord ik. ‘En jij, sleutel jij nog aan je Zündapp?’ ‘Jazeker’ zegt hij. Wij raken aan de praat over zijn leuke hobby en voordat wij er erg in hebben zijn wij in de jaren zeventig beland.
In de avonduren sleutelt mijn zoon zo nu en dan met vrienden aan een oude Thomos. Ik vind het allemaal prachtig en wie weet rijd ik binnenkort opnieuw rond op een volautomatische Sparta.       

woensdag 13 september 2017

Gedicht


Verveling

In die eindeloze stroom van lege uren,

vanaf het prille ochtendgloren
via het klaren van de bewolkte lucht
tot het flonkeren van de sterren,

ligt het verlangen naar een nieuwe dag
gevuld met het zachte zoemen van mijn muze.

dinsdag 8 augustus 2017

Komkommertijd


In augustus, wanneer u dit stukje in de krant leest, is de vogelwereld in rust. De zang is allang over zijn hoogtepunt heen en territoria worden niet of nauwelijks meer verdedigd. Jonge vogels zwerven uit en sommige vogels verzamelen zich al voor de naderende najaarstrek. Voor vogelaars is het een rustige tijd. Omdat roofvogels zich het hele jaar door laten bewonderen, ligt daar mijn aandacht. Echter ook zij laten het vandaag afweten. En al fietsend onder een mild zomerzonnetje laat ik mijn gedachten gaan over vroegere avonturen.   
Aan de oever van een kreek ga ik zitten in het gras. Enkele al bijna volwassen kluten zeven met hun opgewipte snavels voedsel uit het ondiepe water. Dichter en dichter naderen zij een onzichtbare grens die mij van hen scheidt. Een oudervogel houdt de scheidingslijn nauwkeurig in de gaten. Bij overschrijding alarmeren zij de jongen met een scherp kluu-iet, kluu-iet. Haast onbeweeglijk geniet ik van het tafereel. Later sta ik op en wandel naar mijn fiets. Een argeloze haas loopt over het grindpad naar mij toe, stopt even en staart mij aan, om vervolgens alsof ik niet besta mij tot op zes meter te naderen, dan draait hij zich kalm om en verdwijnt in het hoge gras. Dit doet mij denken aan een bijzonder tafereel bij de vogeltelpost in Breskens. Met anderen was ik daar om de voorjaarstrek te ervaren. De eerste golf van doortrekkers leek achter de rug en omdat er in een naastliggend veld een rode wouw bivakkeerde was onze aandacht daarop gericht. Tot het bericht kwam van een zuidelijker gelegen telpost dat er een boomvalk onderweg was en inderdaad nog geen kwartier later vloog de roofvogel pal voor ons langs over het helmgras. Even had ik oogcontact met hem en voelde ik verbondenheid. Een vlucht boerenzwaluwen maakte het helemaal bont, zij trokken zich niets van ons vogelaars aan en vlogen tussen de poten van de opgestelde statieven door. Haast is blijkbaar niet alleen een menselijke eigenschap.        
Bij een poel parkeer ik mijn fiets tegen een bankje voor een lekkere lunch. Terwijl een sperwer druk op jacht is naar een zangvogel als prooi, vangt een futenpaar kleine visjes voor hun kroost. De nog spartelende visjes worden de jonge futen in het water aangereikt. Vliegensvlug moeten zij het visje opnieuw zien te vangen. Als dit niet lukt, vangt een ouder het visje nog een keer, en reikt het dit keer direct aan. Verwonderd kijk ik naar deze bijzondere vertoning. En zo vult zich de tijd, met afwachten wat zich aandient. Het is een samenvallen met de natuur om mij heen, dat maar een klein deel is van een nog groter geheel.

        
Dit stukje verscheen eerder in Groot Goeree Overflakee 

vrijdag 4 augustus 2017

Horror Vacui


Voor haar rijden twee fietsers. Een oudere man op een racefiets en een jongen op een mountainbike. Beiden dragen zij kleurrijke kleding. Het jongetje dat haar hoort aankomen, stuurt zijn fiets behendig in de berm. De man schuift op naar de kant van de weg. Voorzichtig rijdt Megan hen voorbij en neemt de afslag naar links. Honderd meter verderop parkeert zij haar auto, en maakt zich klaar voor een wandeling door bos en duin.

Om haar nek hangt een verrekijker, al denkt zij die niet veel nodig te hebben; wat vogels betreft is het komkommertijd. De zware boslucht doet haar goed. Bij een open plek staat zij even stil om te kijken naar de boerenzwaluwen die laag over het veld vliegen. Een oude eik markeert een splitsing. Zij kiest het zandpad in de hoop dat de man met buggy, die al een tijdje achter haar aan sjokt, niet ook op dat idee komt. Piepende wielen en een kierend kind is nu net wat zij zich niet wenst. Zo nu en dan passeert zij een duinhuisje waarover zij fantaseert. Als zij bij een klaphekje het duin inloopt en het bos achter zich laat, trekken enkele kneuen haar aandacht. Met haar kijker bestudeert zij de vogels. In het nattere deel van het terrein geurt het naar watermunt en kwetteren staartmezen tussen het berkenblad. Zij besluit een met zand opgespoten zone, waar de dwergstern broedt, te doorsteken richting het strand. Daar kan zij genieten van de weidsheid en de jagende wolkenformaties boven de zee. Alles is zoals zij zich had voorgesteld. Megan is op en top tevreden.

Nadat zij rond het middaguur op een bankje kort pauze heeft gehouden, besluit zij op haar gemak terug te keren. Op dat moment wordt zij vanuit het niets overrompeld door een gevoel van lusteloosheid. Alsof er een deken van melancholie over haar heen valt. Er ontstaat een strijd tussen haar denken en gevoel. Alles waarvan zij die morgen ten volle genoot, als was het een zoete honigdrank, is er nog, maar lijkt niet meer binnen te komen. De tevredenheid lijkt te zijn verdrongen door onrust en chagrijn. Om te voorkomen dat zij nog dieper in de draaikolk wordt meegezogen, gaat zij tegen het duin liggen en probeert zich te ontspannen. Het lukt en even valt zij zelfs in slaap. Als Megan opstaat om verder te gaan ervaart zij een gevoel van leegte. Vechten hiertegen, weet zij uit ervaring, heeft geen enkele zin. Zij zal moeten wachten tot de droefgeestigheid als een plas regenwater zal verdampen. En zo loopt zij, met haar gedachten en gevoelens die alle kanten opgaan, terug naar de auto. In de dagen daarna, al is zij zichzelf daarvan niet geheel bewust, vult de leemte zich als vanzelf met inzichten over het bestaan en haar rol daarin. Misschien moet zij anders tegen bepaalde zaken aankijken en als gevolg daarvan anders handelen. Zo vult het horror vacuüm zich langzaam in haar voordeel. Het is als het ware een grote schoonmaak. Rommel wordt opgeruimd en gedachten en voornemens gerangschikt. In de ruimte die is ontstaan, is ook tijd voor de zang van de muze en creativiteit, die zij samen met haar gevoelens uit in een gedicht.



Ik kan de zee voor jou beschrijven
de golven, het zout, de branding
toch is het beter dat je zelf ziet.

Het begrip zee zegt toch genoeg -
Kijk ook niet hoopvol achterom
met een gevormd beeld voor ogen,

want dan zal de zee verdwijnen
zoals de geliefde van Orpheus.

vrijdag 28 juli 2017

haiku



          de laatste regels
          wonderlijk mooi geschreven
          droeve zwanenzang

zaterdag 22 juli 2017

Dwalen door Schiedam - (Voor Kees)


Met mijn gedachten bij de zinnen die ik straks ga schrijven, staar ik door de ramen van de Metro in het ‘niets’. De stem van de vrouw uit de luidspreker haalt mij terug in het heden. Even moet ik mij heroriënteren, maar dan weet ik weer waar de Metro zich bevindt: Station Tussenwater. Nog een paar minuten en dan rijd ik langs Pernis, het dorp waar ik geboren ben. Het doel van mij reis is Schiedam. Op station Parkweg stap ik uit. Bij de Noordvest houd ik halt en schiet enkele plaatjes van de torenhoge molens langs de vest. Vroeger werden de molens ingezet als brandersmolens en maalden gemout graan voor de branders, die moutwijn stookten voor de jeneverindustrie. Als ik de Lange Haven ben overgestoken, sta ik middenin het oude centrum. Door steegjes en smalle straten met de mooiste poëtische namen wandel ik het Stedelijk Museum binnen, waar een expositie is over Pierre Jansen. Hij was een van de eerste kenners die kunst in Jip-en-Janneke taal aan de man bracht. Op het uur dat hij voor de AVRO een schilderij besprak, was het muisstil op straat, iedereen zat gekluisterd voor de televisie. In het museum is een huiskamer uit de jaren zestig nagebootst. Ik ga in een van de luie stoelen uit die tijd zitten en kijk naar een programma in zwart-wit op een oude televisie. Ik vergeet de tijd. Pierres verteltrant is pakkend en als hij klaar is met zijn verhaal, kijk ik met andere ogen naar het schildrij wat hij zojuist besprak.


Met een knapperig Frans stokbroodje rosbief loop ik richting de B.K. laan. Al eerder wilde ik een wandeling maken door de wijk die zuidelijk langs de laan ligt, vandaag is het daar een uitstekende dag voor. De wijk is rijk aan groen en regelmatig sta ik stil om van de huizen en de tuinen te genieten. Dan ineens sta ik voor een van de ingangen van het Juliana park. Vrolijk met deze verrassing wandel ik het park in, over een bruggetje dat twee vijvers met elkaar verbindt. Een asfaltpaadje slingert zich tussen groene gazons door, waarin grote bomen voor de nodige schaduw zorgen. Her en der staan bankjes. Op een van hen ga ik zitten, naast een man die zojuist een middagdutje doet. Als hij wakker wordt groet ik hem en nog suf van de slaap groet hij mij terug. Hij pakt de taak op waarmee hij eerder bezig was; met een klein potloodstompje schrijft hij zinnen op een vodje papier. Zou het een dichter zijn, denk ik. Zal ik hem aanspreken? Ik kijk nog even de kat uit de boom. Een merel op zoek naar een worm leidt mij af. Nog een keer observeer ik de man. Zal ik?  Dan staat hij op, doet zijn spullen in een tasje, groet mij vriendelijk en wandelt verder. Ook ik verlaat het park en wandel door het verderop gelegen Volkspark, een honderdeneen jaar oud park waarin zelfs nog een boswachterswoning van weleer staat. Nog een kleine kilometer en dan ben ik bij Vijfsluizen en kan ik met al het goede in gedachten, wegdromen in mooie zinnen.



dinsdag 4 juli 2017

Over Wegen


Het eerste weekeinde van juli ’17 was gereserveerd om een weekeindje Wapse (Drenthe) te vieren
samen met de familie van mijn vrouw.
Mijn plan is om met de racefiets naar Houten te fietsen, daar pikt José mij op, om verder met de auto naar Drenthe te rijden.

Vrijdagochtend rijd ik om ‘even over elf’ Spijkenisse uit richting de Krimpenerwaard om langs de Lek naar Nieuwegein te fietsen, daar steek ik de rivier over en zoek met behulp van een fietsrouteplan mijn plaats van bestemming: De sportvelden van Houten. Op de een of andere manier ben ik toch verkeerd gereden en om onnodig wachten van José te voorkomen bel ik haar op. Een sms bericht van haar vertelt mij dat zij in de file staat bij lunetten, waar een ongeluk heeft plaatsgevonden. Op een plattegrond bepaal ik het laatste stukje van tocht, die eenvoudig lijkt te zijn, ik hoef alleen de rondweg maar te volgen. In de praktijk is het echter zo makkelijk niet, de rondweg is verboden voor fietsers. Zuchtend probeer ik mijn weg door een doolhof van straten pal naast de rondweg te vinden. Voor de zekerheid vraag ik verderop de weg en dan rijd ik de parkeerplaats van de sportvelden op. José is er nog niet. Moe en hongerig rijd ik naar de kantine, waar ik wat te eten wil bestellen. De man achter de bar maakt echter net aanstalten om te gaan sluiten. Ik vertel hem mijn verhaal van de tocht en vriendelijk stelt hij voor om een broodje voor mij te maken.  Enkele minuten later krijg ik een warm en knapperig broodje kaas voorgeschoteld. Als ik die heb verorberd, bel ik José. Zij is inmiddels op de parkeerplaats gearriveerd. Ik zoek wat kleingeld om de man te betalen, maar dat hoeft niet. Verrast bedank ik hem en verlaat tevreden de kantine. Vriendelijke en behulpzame mensen, zij bestaan nog.

Zaterdagochtend word ik wakker van een druppelende lekke dakgoot. Een druilige regen waait bij vlagen over het Drentse land. Half in de ochtend lijkt het op te klaren en samen met René en Femke rijden José en ik naar Lhee om vandaar naar het Dwingelderveld te wandelen. Ik ben daar bekend van een eerder bezoek. Ter plekke lijkt het juiste pad vinden moeilijker dan gedacht en al gauw dwalen wij ‘doelloos’ rond. Niet dat wij sacherijnig zijn, maar vrolijk fluitende wandelaars zijn wij niet meer. Het bos is nat en donker en ook Pluvius plaagt ons opnieuw. Tijd om naar de auto te gaan, maar waar staat hij. Met behulp van een smartphone bepalen wij globaal onze richting. De juiste afslag nemen op elk kruispunt dat wij tegenkomen blijft min of meer een gok. Uiteindelijk komen wij bij een verhard pad en niet veel later bij onze auto. In de middag breekt de zon door. Tijd voor spelletjes en samenzijn met de familie in de tuin. Langzaam kabbelt de dag de avond in.

Tegen twaalf uur stap ik mijn ‘mandje’ in. Morgenochtend wil ik een grote tocht door Noordwest Drenthe fietsen. Van slapen komt het eerste uur niet veel, telkens word ik wakker van een piepende deur, gelach of toiletbezoek. Pas na enen als ook José naar bed gaat val ik in slaap. Het bioritme van thuis houd ik aan en al vroeg maak ik als eerste mijn ontbijt klaar, wandel een klein stukje over de weg voor ons vakantieadres heen en weer en maak mij niet veel later klaar voor mijn tocht.

Om negen uur rijd ik weg richting Vledder om vandaar via het bos en de hei naar Appelscha te rijden. Fietsen door Drenthe valt niet mee, althans over de verplichte bospaden. Deze zijn bochtig, stijgen en dalen te pas en te onpas en bovendien groeien er her en der wortels van bomen onder het asfalt. Niet echt comfortabel dus. Haast gaat het mis als een groepje tegenliggers als kamikazepiloten een onoverzichtelijke binnenbocht aansnijdt, ik kan nog net opzij. Bij Appelscha rijd ik via het Fochtelooerveen naar Veenhuizen en vandaar via de buitenwijken van Assen naar Smilde. Ik heb nog ongeveer een uur, dan wil ik terug zijn zoals ik heb afgesproken. Tijd om exact te bepalen waar ik ben, ook al heb ik de route min of meer in mijn hoofd. Ik besluit om via Appelscha naar Diever te rijden en vandaar terug naar Wapse. Een half uur later dan gepland zit mijn tocht van 95 km erop. De middag breng ik door met de familie. Na een lekker maal, die met zorg is bereid door mijn nichtje Lisa, is het tijd om naar huis te gaan. In de auto geniet ik na van twee leuke fietstochten en kan ik het weekeinde nog eens overwegen.

 

    

dinsdag 27 juni 2017

Kunst als intermediair tussen feit en fictie

Een van de eigenschappen van kunst is dat zij inspireert. Het zet degene die bijvoorbeeld een schilderij observeert aan tot creatief denken. Maar ook een onverwachte wending kan inspiratie zijn voor een creatieve geest. Een windvlaag bijvoorbeeld en de gevolgen daarvan. Feit en fictie vinden dan elkaar.

Wat wind vermag

Het strooien hoedje gegrepen door de
wervelende wind, tolt tot op de grond.

Aangewakkerd tot een stevige vlaag
stuwt zij het zoute water van de branding
tegen het canvas omhoog, dat nu tot leven komt.

Zie hoe wonderlijk werkelijkheid en fictie
samenvallen in het brein van de kunstenaar.

23-6 
Tino van Kampen




Woeste Noordzee

Sil van Mil

zo de wind het wil

de hoed waait
kapriolen draaiend
van mijn hoofd
naar het stof
op de boerengrond
voor de oude schuur

het water waait
kapriolen draaiend
in de branding
omhoog tegen het doek
waar zij het
uit haar hart penseelt

waaien feit en fictie
kapriolen draaiend
door elkaar in zijn
en brein – breekbaar
of vrijelijk samenvallend
zo de wind het wil

24-6 

Niels Snoek