I
Over
het algemeen staan Spanjaarden bekend als temperamentvol. In het verkeer blijkt
niets van deze eigenschap. Alsof wij in een rij van computergestuurde auto’s
rijden, glijden wij door het verkeer. Niemand kleeft bumper, of snijdt anderen
de weg af. Stressloos naderen wij dan ook de vierbaansrotonde op de meest
linkse baan. Wij moeten echter naar rechts, de Puente del Alamillo over. Ik besluit een extra ronde te rijden, om het
verkeer niet te hinderen. De Spanjaard doet dit niet, die neemt en krijgt
zonder enige strubbeling voorrang om zijn weg te vervolgen. Als ik dat later
ook probeer, wordt er geclaxonneerd. Niet één keer, maar diverse keren. “Trek
je daar maar niets van aan pa” zegt Femke. “Claxonneren is hier gewoon. Men
toetert elkaar gedag”. Rare jongens die Spanjaarden denk ik. Overmoedig rijd ik
de andere dag een verkeersplein op. Een auto links achter mij remt hard en
claxonneert. Ik toeter terug en wuif vriendelijk naar hem. Mijn reactie is olie
op het vuur. Druk gebarend wijst de automobilist op mijn fout, ik had voorrang
moeten verlenen.
II
Terwijl ik mij over mijn tapas buig, een zacht
gestoofde ossenstaart, valt mijn blik op een enorme stierenkop aan de wand. El
Torro, zijn kop als trofee, nadat het laatste leven uit zijn kolossale lijf is
genomen door een toreador. Spanjaarden lijken in enig opzicht op de Romeinen
uit de oudheid. De Romeinen hadden een arena waar het volk vermaakt werd met
brood en spelen. Tijdens die spelen ging het er barbaars aan toe. Werden er in
die tijd mensen (gladiatoren) geslachtofferd, vandaag de dag zijn in Spanje
(nog steeds) stieren het slachtoffer ter vermaak van de mens. Nee, geef mij het
passievolle vermaak van de flamencodans dan maar.
III
Na lang zoeken vinden wij het pand dat midden in het
hart van Sevilla ligt. Na onze tickets te hebben getoond, worden wij door een
man een ijskoud atrium binnengeleid. In het midden daarvan ligt een klein
houten podium waarop drie stoelen naast elkaar staan. Langs het podium staan
enkele rijen plastic klapstoeltjes, die merendeels bezet zijn. Wij zitten
schuin tegenover het podium. Een prima plek ware het niet dat een koude
tochtwind langs onze ruggen waait. Nadat de acteurs zijn aangekondigd, nemen
twee van hen, een zanger en een flamencogitarist, plaats op het podium.
Vingervlug speelt de gitarist de akkoorden waardoorheen een melodielijn zijn
weg vindt. De eerste olé’s klinken en uit balorigheid roep ik mee. Als twee flamencodansers, een man en een vrouw, op het podium verschijnen, vindt een
metamorfose plaats. Mijn balorigheid verandert in diep respect voor hen op het
podium. Wat een passie, wat een vuur. Nog steeds roep ik olé, maar nu meer uit
waardering. Het flamencodansen is een ware topsport. Als de toegift is gegeven
en de kou geheel is verdwenen, verlaat ik vol bewondering het atrium.