vrijdag 20 december 2019

Van haiku naar proza


Een haiku is een van origine Japanse dichtkunst. Men gebruikte drie regels met respectievelijk 5-7-5 (schrift)tekens. De tekens corresponderen met begrippen. Letters kent men in Japan niet. Bij het vertalen zetten wij de tekens om in woorden. Vervolgens werd afgesproken dat de zinnen respectievelijk 5-7-5 lettergrepen mochten bevatten.

Een haiku geeft een voor de dichter, meestal op de natuur gericht, belangrijk moment weer. Een haiku is dus uit een groter verhaal gelicht. Hieronder heb ik geprobeerd een stukje proza om vier haiku’s heen te bouwen.

De haiku’s zijn met toestemming overgenomen uit:

Haiku
Een vierkantje zon


Uitgeverij Kairos ISBN 90 70338 16 5





Stram loop ik over het beijsde gras langs de rivier. Het is nog vroeg en dusdanig koud, dat het bruine winterriet kraakt bij elke windvlaag.


Uit krakendkoud riet
stijgen grijze reigers op
naar een rode zon.


                   Adri van den Berg



Elke zondag morgen ben ik hier op weg naar mijn lieve moeder. Zij is inmiddels negenentachtig jaar en slecht ter been, zodat zij een groot deel van de dag doorbrengt in een rolstoel. Daar waar de rivier overgaat in een smalle kreek en uiteindelijk oplost in een moeras, ligt half verscholen achter een elzenbosje haar kleine woning. Zestig jaar gelden deed het dienst als arbeiderswoning van onder andere een boerenknecht en rietsnijder. Mijn broer kocht het later voor mijn moeder, nog voordat hij gefortuneerd naar Canada emigreerde. Hoewel zij weet dat ik kom, bel ik aan voordat ik mijn sleutel in het slot steek en de deur open. In de woonkamer zit zij bij de gashaard die op een laag pitje staat; zij heeft het niet snel koud. De ruimte is schaars verlicht met enkele moderne schemerlampjes. De gordijnen zijn nog gesloten.

‘Dag mam’
‘Dag jongen. Is het koud buiten?
‘Ja, het vriest dat het kraakt. Zal ik de gordijnen opendoen?’
‘Nee, dat kan ik nu makkelijk zelf kijk maar’.



Vanuit haar rolstoel
opent zij met één gebaar
een kamer vol zon.


                   Adri van den Berg



Tijdens de koffie praten wij bij over koetjes en kalfjes en wat gaande is in de wereld. Want hoe oud zij ook is ‘de toestand in de wereld’, ook al is G.B.J. Hiltermann overleden, houdt zij bij. Omdat de zon uitbundig blijft schijnen en het nauwelijks waait, neem ik haar mee naar buiten voor een klein heen en weertje over de dijk. Zij wijst op het elzenbosje dat in vroeger tijden voor haar huisje is geplant, dit als bescherming tegen gure Westenwinden. ‘De afgelopen  week hingen de bomen vol staartmezen. Een groot deel van de zaadproppen was bezet met de lieflijke vogeltjes’. En nu ineens zijn ze verdwenen’. ‘Ze zijn vast op doortrek, vertel ik haar. Misschien zit er wel een witkop tussen, dat is dan een Noordelijke ondersoort’. De aangename uurtjes worden binnen voortgezet. Zij neemt weer plaats bij de haard, maar nu in een lederen fauteuil, waarvan je de rugleuning heerlijk in relaxstand kan zetten. Ik maak de lunch klaar. Vanuit het keukenraam kijk ik over de akkers achter het huis. De lucht is aan het betrekken. ‘Het trekt helemaal dicht. Het gaat vast sneeuwen’, zeg ik haar als ik binnenkom met belegde broodjes en krentenbollen. ‘Ja, ik zie het’. Heb je nog thee gezet?’ ‘Ja, die staat te trekken’.
Nog voor de lunch voorbij is, wordt het zo donker dat ik twee schemerlampen aanknip. Ik ruim de borden op en terwijl ik ze afspoel met warm water kijk ik naar buiten.


Heel eventjes maar
beroeren wat lichtvlekjes
de bruine aarde


                         Anne Blonk



Wij hebben het dit keer zo naar ons zin dat ik pas tegen het einde van de middag op huis aan ga. Mijn huis staat drie kilometer verderop en nog net voor het donker kan ik thuis zijn. Mijn moeder krijgt nog een dikke knuffel en dan vertrek ik. De sneeuwval is uitgebleven.  Sterker het is weer gaan opklaren. De zon zet het landschap in een zachte gloed.


Tegen het avondrood
grazen vijf silhouetten
dezelfde kant op


Henk de Vlieger





   









     





 

dinsdag 10 december 2019

Zomaar een dag


9-12-2019

Om even over zessen ontwaak ik ‘echt’. Werd ik eerder wakker omdat een volle blaas signalen gaf, nu is het mijn biologische klok die mijn ogen opent. Ik ben een ochtendmens en kan direct fysiek en mentaal in actie komen.
Op mijn smartphone bekijk ik dan ook de laatste zetten van mijn tegenstander. In één partij gloort hoop. Al jaren speel ik digitaal correspondentieschaak. Binnen drie dagen moet er gezet worden. Meestal gaat het sneller.
Ik check het nieuws. Het gaat mij om de headlines. Als de stukken te lang worden haak ik af. Ik lees liever boeken.


Op het ogenblik lees ik Het Opstaan van Désanne van Brederode en De zin van denken, van de Duitse filosoof Markus Gabriel. Het eerste boek is een Roman waarin de schrijfster in humoristische dialogen en ontroerende scenes commentaar geeft op het moderne leven, waarin steeds lafhartiger met schuld wordt omgegaan. In het tweede boek wil de schrijver het contact met onze menselijke, al te menselijke zin van het denken te herstellen.

*

Mijn ontbijt bestaat uit havermout, banaan en amandelmelk, waarvan ik een lekker warm papje kook. Melk drink ik niet. Veeboeren zullen weinig aan mij verdienen en daardoor het milieu, gerelateerd aan mijn gedrag, minder belasten. Dit in tegenstelling tot hardcore moraliserende milieufreaks die uit duurzaamheidsmotief in oude aftandse en olie slurpende voertuigen rondrijden en melk als water drinken. Want het is zo gezond. Thuis verwarmen zij hun huis met een allesbrander, of houtkachel; hergebruik, tel uit je winst. Stoot het fijnstof maar in de lucht. Ja hoor, doe maar. Maar val mij niet lastig met moralistische praatjes over hoe ik zo milieuvriendelijk ‘moet’ leven. Daar heb ik zelf al goed over nagedacht.


De kerstboom, een Nordmann, staat inmiddels versierd en al in huis. Een idee van mijn vrouw en ik gun het haar van harte, het brengt tenslotte een gezellige winterse sfeer in huis. Jaren hebben wij hem niet opgetuigd omdat ik allergisch ben voor naaldbomen. Met een Nordmann is het minder. En anders vlucht ik gewoon naar boven, naar mijn p.c. om te schrijven. Dit stukje bijvoorbeeld.


Zo … en nu eerst koffie. Biologische fairtrade koffie. Terwijl ik van de gloeiendhete leut nip, speel ik schaak tegen Femke. Ik probeer een Engelse opening op te zetten en de Dutch defence waarin mijn dochter thuis is te vermijden. Dan sluit ik af. Lees wat in mijn boek en stuur een tekst uit het boek rond. Ik trek mijn wandelschoenen aan. Een wollen pet en parka houden wind en regen tegen. Om mijn nek de onafscheidelijke verrekijker. In de polder word ik verrast door een jagende slechtvalk. Eerst gaat hij achter een spreeuw aan en later valt hij een buizerd op de grond lastig. Ik moet trouwens wel tol betalen voor het schouwspel, want niet veel later slaat de regen ongenadig toe. Nat bel ik aan bij een buur verderop in de straat. Gisteren was haar man per ambulance naar het ziekhuis gebracht. Ik neem even polshoogte. Het blijkt te gaan om evenwichtsstoornissen al of niet veroorzaakt door een virus.

*

Thuis trek ik droge kleren aan, zet thee en maak wat boterhammen klaar. Ik maak wat plannen voor de middag. Het weer nodigt niet uit om met de fiets op pad te gaan. Een bezoek aan mijn moeder zit er niet in. Kleine wandelingetjes met plu rond het huis is een betere optie. Met Femke heb ik even overleg met de schaakpartijen die ik speel en hoe Kerst en de jaarwisseling door te brengen.
Ik raadpleeg buienradar en buienalarm voor de actuele stand van zaken. Het wordt er niet beter op. Pas in de namiddag gaat het echt opklaren. Dat geeft moed voor vanavond, want dan mag ik een atletiektrainer observeren die hard aan het studeren is om een diploma te halen. Ik ben haar praktijkbegeleider.

Mijn lijf schreeuwt om inspanning. Dan nog maar een keer in de regen naar buiten. Onderweg, in een dode hoek zit, een blauwe reiger. Even sta ik stil bij hem en zing uit balorigheid een lied. Luid protesterend vliegt hij op. Ik lach hardop. Zo stil ik de tijd met … ja met wat. Verveling … lummelen … het geeft ook inspiratie. Want zie ik heb weer een alinea geschreven.


Straks aan het eten beginnen. Een halve groene kool van gisteren, met een stuk knolselderij en twee of drie aardappelen is de opmaat naar een stamppot met vegetarische braadworst als versiering.


Met een goed gevulde maag sta ik langs de atletiekbaan en zie een trainer die keihard haar best doet. Haar achtergrond als badjuffrouw helpt haar om een goede training te geven. Na afloop evalueer ik de oefensessie met haar. Alles verloopt prima. Volgende keer verleggen wij wat grenzen, dan kan zij nog beter worden. De laatste uurtjes van de dag breng ik samen met mijn vrouw bij de buis door. Tegen elfen zoek ik mijn mandje op. Morgen is er weer een dag. Er wordt droog weer verwacht. Niet voorspeld want de weermannen en vrouwen hebben nu eenmaal geen glazen bol.     

   

         

woensdag 4 december 2019

In de krant: Groot Goeree Overflakkee



De kop van Goeree

In het winterlicht ligt de Koude Hoek er haast leeg bij. Langs een kreek jaagt een juveniele bruine kiekendief, te herkennen aan de roomkleurige kop en dito vleugelbochten. Een havik rust uit in een wilg na een vlucht over het veld. Het hek middenin het perceel is leeg. Vaak zit hier een knoeperd van een slechtvalk. Vandaag dus niet, dat is jammer, want het is spectaculair om hem vanaf een uitkijkpost op jacht te zien gaan. Die activiteit is dan ook wat voor mij, naast de schoonheid van de roofvogels zelf, het aantrekkelijkst is.


Weide- en watervogels bijvoorbeeld, hoe mooi zij ook kunnen zijn, zijn ‘saaie’ vogels. Het mooie is er snel vanaf gekeken. Wat rest, is een vogel die traag zijn gangetje gaat. Dat laatste is ook een prettige kant, want in drukke tijden is het een genot om een eend te zien dobberen en snateren op kabbelend water.
Hoe dubbel allemaal.



Uilen zijn voor mij mysterieuze vogels, ik zie ze niet vaak. Je moet er naar op zoek. Mijn eerste velduil zag ik op de Slikken van Flakkee, tijdens een excursie met Gerard Ouweneel. Hij is een bekende vogelaar en heeft een schat aan artikelen over onze gevederde vrienden geschreven. In Normandië ontdekte ik tijdens een vakantie, bij een bouwvallige boerderij, een gezin steenuilen. Het was een feest om ze te observeren. Een groot deel van de dag namelijk was het jonge grut aan het spelen, terwijl de ouders regelmatig een versnapering kwamen brengen. Nee, schuw waren zij zeker niet.


Van dichtbij had ik nog nooit een kerkuil gezien, totdat er eentje opvloog vanuit een struik op het Volgerland. De vogel vloog rakelings over onze hoofden en landde verderop in een struik. Enkele kraaien verraadden zijn schuilplaats. Voorzichtig slopen mijn vriend en ik naderbij en konden er foto’s genomen worden. Een bewijsplaatje meer niet, want takken en nog groen blad zaten een excellent plaatje in de weg.


Een enkele keer bungelt mijn verrekijker werkeloos om mijn nek. Dan heb ik geen zin om actief achter het gevogelte aan te jagen en geniet ik nog meer van het landschap, de fraaie luchten en het speelse licht. Bij de Markenje bijvoorbeeld, bovenop de dijk. Vanaf daar heb je een prachtig uitzicht over het Grevelingenmeer. Omdat het helder weer is breng ik alsnog de kijker voor mijn ogen en kijk over het water naar de overzijde. Het fraaie lijnenspel van de zandplaten en het laveren van een zeilboot ver weg, vraagt om op de gevoelige plaat vastgelegd te worden. Ik roep mijn vriend te hulp. Het resultaat wil ik graag met u delen.





foto: Peter Ganzeboom

woensdag 13 november 2019

Suspense


Een deken van mist hangt boven het land en is op sommige plekken een kleine meter dik. Op die plekken zijn alleen de poten van het vee zichtbaar. Als dan ook de opgaande zon het landschap wonderlijk mooi in een oranje gloed legt, is het alsof ik mij in een sprookje bevind. In dat surrealistische landschap rust een knoeperd van een slechtvalk op een paaltje. Gelet op het formaat denk ik dat het een vrouwtje is. 

Diezelfde middag jaagt zij, ik vermoed dat het dezelfde is als die van vanochtend, achter een groep goudplevieren en kieviten aan. De keuze is te groot om er daadwerkelijk een slachtoffer uit te kiezen en berustend met dit gegeven landt zij bovenin een hoogspanningsmast. Vanaf haar troon overziet zij als een vorstin haar domein.





Een zich van geen kwaad bewuste smient vliegt in zondagmiddagstemming argeloos over het veld. Op dat moment duikt de valk naar beneden, draait een rondje en maakt vaart. Haar doel: de smient! Alles gaat razendsnel, want in nog geen halve minuut vliegt zij naast de smient, draait half op haar zij en haalt uit met een dodelijke houw van een van haar klauwen. De smient is de sjaak.



Niet veel later plukt de valk op een rustig plekje de eend en maakt zich klaar om de buit te verorberen, althans dat denkt zij. Zeker zes kraaien maken het haar dermate lastig dat zij haar prooi moet verlaten. De kraaien hebben echter buiten de waard gerekend. Krijsend gaat de valk met stoot- en duikvluchten achter de kraaien aan. Een van hen krijgt zij bijna te pakken, voor de kraaien het teken om het veld te ruimen. De rust keert weer en eindelijk kan zij aan tafel.

Ergo: Ik hoef geen thriller te lezen of te zien in de bioscoop, ik maak het real live mee in mijn ‘achtertuin’, de Polder Simonshaven.




De foto's zijn van Peter Ganzeboom            

woensdag 6 november 2019

Jong geleerd ...


Om kwart voor negen vink ik de lijst met deelnemers aan de roofvogelexcursie op Tiengemeten af. Iedereen van het aangemelde gezelschap, waaronder een meisje van vier en een jongen van een jaar of twaalf is present. Onder een strakblauwe lucht varen wij over; het belooft een prachtdag te worden.


Aan de overzijde rechts naast het bezoekerscentrum lopen wij de dijk op en met uitzicht op ‘plas en dras’ houd ik een inleidend praatje en worden de eerste watervogels gespot. Al gauw laat zich een eerste bruine kiekendief zien; een vrouwtje. ‘Zie je het slanke lijfje, de smalle vleugels en de donkere vleugelpunten, in vergelijk met de buizerd?’, zeg ik aan de groep en meer in het bijzonder tegen de jongen naast mij.


De knaap heeft inmiddels een vogelboekje tevoorschijn getoverd en bladert door het boekje opzoek naar de kiekendief. Als hij de vogel gevonden heeft, bombardeer ik hem tot assistent. ‘Ga jij de groep maar rond en laat maar zien waar de vogelaar op moet letten bij het op naam brengen van de roofvogel die je net zag.

Trots als een pauw is hij lange tijd niet meer van mijn zijde te wijken. Voor mij is dit kat in het bakkie, want ik zie in hem een kersverse vogelaar en wat is er mooier voor een vogelgids.


‘Zijn zij aan het bijvoeren?’, vraagt een vrouw wijzend op een man die een bolderkar voorttrekt. In de kar staat o.a. een kist met in kleine stukjes gesneden appel. ‘Nee, ik denk dat hij met een onderzoek bezig is’.

Waar ik voor vreesde wordt bewaarheid, het aanbod van roofvogels is karig en wat te zien is zit vaak ver weg. Mijn telescoop biedt dan uitkomst, maar toch …
Ondanks dat hoor ik geen wanklank en als ik subtiel doorvraag blijkt dat de deelnemers het prima naar de zin hebben. De tocht door de natuur is voor velen op zichzelf al een belevenis. Een verhaal over de bever en zijn sporen bij een verlaten boerderij maken het boeiend.
    

Als ik twee dagen later weer op Tiengemeten ben, kom ik de man met de bolderkar weer tegen. Hij blijkt de muizenstand op Tiengemeten te onderzoeken. In zijn hand ligt een haast tamme Noorse woelmuis. Later laat hij mij een bosspitsmuis zien, een klein driftig mannetje met een gitzwart vachtje; prachtig!



Was het aanbod van roofvogels tijdens de excursie mager, vandaag wordt dat ruimschoots gecompenseerd. Boven een water hangt biddend als een torenvalk een visarend. Deze roofvogel eet uitsluitend vis en is daardoor niet verwant aan andere roofvogels, die een meer gevarieerd menu hebben. Niet veel later vertrekt hij over het Haringvliet richting de Bommelse Gorzen. Wie weet blijft hij daar nog een tijdje pleisteren. 




    De foto is van Kees van 't Zelfde      

donderdag 10 oktober 2019

Herfstschrijfsel


Het wisselen van de seizoenen is vrijwel op ieder mens van invloed. Nu in de herfst sluipen er bij mij langzaam en soms ongemerkt, vervelende gevoelens binnen. De dagen gaan korten, het wordt wat killer en soms verregent er domweg een etmaal. Voor een buitenmens als ik kan dat lastig zijn.

Ik werk al vanaf het voorjaar gemiddeld twee uur per dag aan een roman. Rond koffietijd rond ik een sessie af en piep na een cafeïneshot naar buiten voor een wandeling of tochtje op de racefiets. Nieuwe ideeën voor mijn schrijven krijgen dan vorm.

Het manuscript is samen met een werkschema voor een tweede controle opgestuurd naar een schrijfcoach. Er wordt in deze ronde vooral gekeken naar een juiste volgorde van de hoofdstukken; ik werk met flashbacks en dus niet chronologisch. Daarnaast is er aandacht voor uitdieping van karakters en situaties waarin de hoofdpersonen zich bevinden.

Deze week heb ik dus pauze. Even lekker het hoofd leegmaken, nieuwe inzichten zullen zich vast aandienen. Ik besluit dan ook een stevige wandeling door de duinen van Oostvoorne te maken, met het Mildenburgbos als startpunt.

Het bijzondere van een bos in de herfst zijn die momenten dat het zonlicht speels tussen de bomen een door het gebladerde strijkt. De kleurnuances komen dan optimaal tot hun recht. Als er dan ook nog een ree op een bedauwd veldje eikels kraakt, is het plaatje compleet. Helaas kan ik dit sprookje vandaag wel schudden, het is zwaar bewolk.

Paddenstoelen en zwammen compenseren de zwaarte. En als ik dan ineens een stukje open duin bereik klaart alles op. Een clubje van zeker vijftig sijzen trekt mijn aandacht. Zij scharrelen wat op de grond en verdwijnen als op een teken plotsklaps in de toppen van een els. Omzichtig besluip ik hen. Helaas zijn zij verdwenen.

Na een kleine drie uur loop ik het Mildenburgbos weer in. Nog een klein stukje en de wandeling zit erop. Het is intussen wat drukker geworden. Wandelaars met fototoestel en joggers ‘vechten’ om voorrang bij een smal paadje en verderop zoekt een uitgelaten schoolklas materiaal voor een herfststukje. Ik ga naar huis. Het was goed zo.            

 
    

zaterdag 31 augustus 2019

York - enige reisimpressies


Staalblauw en haast spiegelglad ligt het water van de Nieuwe Waterweg achter de Ferry die ons naar Hull zal brengen. In de verte verdwijnen langzaam de contouren van de Maeslantkering tussen de windmolens. Het is windstil en warm.



Na een nacht met weinig slaap, het gezoem van de airco en de lichte deining van het schip zullen vast de schuldigen zijn, varen wij vroeg in de ochtend de zeearm van Hull in. Havens zijn bijna overal hetzelfde. Vierentwintig uur bedrijvigheid: vrachtauto’s die af en aan rijden, kranen die laden en lossen, mannen in feloranje kleding met witte helmen op hun hoofd die als mieren door elkaar heenlopen en dampende schoorstenen. Hoog vanaf de achtersteven is alles goed gade te slaan. De intercom dirigeert mij naar mijn hut. Ik mag mij klaar gaan maken om aan wal te gaan.

Het is altijd wennen als je ineens links moet rijden in het verkeer. Hoe goed ik ook oplet, bij de eerste de beste rotonde die ik dus linksom moet nemen, ‘vergeet’ ik dat rechts voorrang heeft. Pas op, roept mijn vrouw een auto van rechts. Stoppen gaat niet meer, een dot gas brengt uitkomst. De volgende dagen glijd ik soepel door het verkeer heen.



Ons hotel, een elegant herenhuis (bouwjaar 1904), in traditioneel Engelse stijl, ligt aan de rand van het centrum van de stad York. Elke morgen worden wij op zangerige toon bediend door de eigenaar, die van oorsprong Grieks is. ‘Good morning, how do you like your breakfast? First you can get some tea or coffee and toast. And after that an Englisch breakfast if you want.’ Wij kiezen voor een gebakken ei met bacon. De bonen in tomatensaus en de gegrilde worstjes zijn ons te machtig.

De route naar het centrum van York loopt dwars door een glooiend stadspark. Als je daar in alle vroegte de dag begint, wagen zich op het groene gras tientallen grijze eekhoorns. De meeste van hen graven kuiltjes in een plantsoen en halen of brengen daar een hazelnoot. Razendsnel ontdoen zij die van hun harde bast, de vrucht verdwijnt in hun hongerige magen. Het centrum, de oude stad, is ommuurd en dateert uit de vroege Middeleeuwen, al was de stad al eerder onder een andere naam bekend.


Jane Austen kon prachtig verhalen over The Moors of Yorkshire. De uitgestrekte heidevelden waar ieder moment het weer kon omslaan. Verrast kon je worden door winterse kou en buien of de typische Moorlands fog, een dichte mist die je liet verdwalen. Beroemd is The Famous  Grouse, het Schots sneeuwhoen. Ja, die van de Whisky. Daar gaan wij natuurlijk heen voor een fijne wandeling. Het is snikheet en maar langzaam komen wij op gang. Wij volgen de loop van een smal riviertje en moeten telkens door een klaphekje om van het ene veld met schapen naar het andere veld met bulls, zo groot als een kleine bestelbus, te lopen. In de middag struinen wij over de heide en gaan op zoek naar het Schots sneeuwhoen, die ik zowaar op de foto krijg.



De terugvaart verliep voor mij moeizaam. Het leek of wij met onze hut precies boven de machinekamer lagen. De hele nacht trilde mijn bed dat het een lieve lust was. Een keer of drie werd ik daardoor wakker. Om vier uur was ik het zat. In het donker zocht ik mijn kleding en schoenen en vertrok voor een wandeling op het schip. In een lounge vond ik een rustig plekje. Hier kon ik mooi een boek lezen. Door vermoeidheid doezelde ik in slaap en droomde ik over mijn laatste aankoop.

                               

     


woensdag 7 augustus 2019

Je verveelt je nooit

Op het ogenblik werk ik aan een roman. Het verhaal zit al een tijdje in mijn hoofd en nu is het tijd om de woorden aan het papier toe te vertrouwen. Schrijven gaat mij goed af, maar om van al het geschrevene een goede compositie te maken is knap lastig. Daarom neem ik even pauze in mijn tuin.
Terwijl ik van mijn koffie nip, komt er vanonder een stapeltje dakpannen een bosmuis tevoorschijn. Hij is niet bang, want wij kennen elkaar als buren. Ooit was hij zo brutaal om mijn huis binnen te huppen. Ik had mijn huis pas gekuist, dus er was niets lekkers voor hem te halen. Teleurgesteld wipte hij weer naar buiten.
  
Niet veel later houdt een jonge koolmees mij gezelschap, hij hipt van de ene plant naar de andere en als hij mij echt in het oog lijkt te krijgen fladdert hij in een zwaar en zoet geurende jasmijn.
Dan piept mijn mobieltje; een berichtje van mijn vogelvriend Peter. Beschuit met muisjes. De boomvalken hebben jongen. Ik feliciteer hem en maak een afspraak om op kraamvisite te gaan.

Het mag voor de meeste vogelaars dan wel komkommertijd zijn, een periode dat vogels hun zangkunsten minder dan in het voorjaar laten horen, voor ons niet. Wij gaan gewoon ‘anders’ vogelen.
Oudervogels zingen minder, omdat zij het enorm druk hebben met het grootbrengen van hun jongen. Zij vliegen af en aan met een lekkere snack in de vorm van een insect of worm. Een graantje of zaadje meepikken kan natuurlijk ook.

Zo vliegen huiszwaluwen af en aan naar hun nest dat stijf is ingeklemd tussen een opgaande muur en dakgoot. Jonge boerenzwaluwen zitten vaak op een rasterdraad of hek te wachten op een lekker hapje. De bekjes gaan dan wijd open en hun rode keel is goed te zien. Hier moet je zijn, lijken zij te zeggen.
Diezelfde boerenzwaluw, die met tientallen soortgenoten door het zwerk zwiert, is helaas voor hem, ook prooi. Dit keer voor de boomvalk. Zo snel en wendbaar als de zwaluw is, de boomvalk heeft er blijkbaar geen probleem mee. Als een sikkel suist hij achter zijn prooi aan, vouwt zijn vleugels naar achteren om in een stootvlucht zijn prooi te slaan. Mis dit keer. Hij geeft niet op. Nu voeren de prooi en de predator een vurige dans op, een tango, waarbij zelfs zijdelings en ruggelings wordt gevlogen. Dan is het uiteindelijk toch raak.

Op het nest wordt de prooi gefileerd en in stukjes aan de jongen gevoerd. Kommertijd? Voor Peter en mij zelden tot nooit. Er is altijd wel iets in de natuur te beleven. 


Foto: Peter Ganzeboom






donderdag 11 juli 2019

Van harte kerel


Kwart voor tien. Pauze. Ik sla het document waaraan ik werk, een hoofdstuk van de roman die ik aan het schrijven ben, op en bel terwijl de koffie pruttelt mijn vriend Peter. Hij is jarig vandaag. Ik feliciteer hem en vertel welke verrassing ik in petto heb.

 ‘Nou, dat is een mooi cadeau. Bedankt’.
 ‘Zit je nog op je stekkie’ …  Vraag ik hem.
 ‘Jawel, ik heb net een voedering gezien’.
 ‘Zeg, die sperwers die jij laatst zag, waar zaten die precies’.
 ‘Als je nu naar mijn huis fietst, rijden wij er samen heen’.

Een half uurtje later staan wij samen bij een clubje takkelingen van de sperwer. Het is nog een kunst om ze op te sporen, beweeglijk als zij zijn. Zij kunnen nog maar nauwelijks vliegen en balanceren vervaarlijk op de tak waarop zij zojuist geland zijn. Van roofvogels kun je het hele jaar door genieten.

Ongemerkt is het warmer en benauwd geworden. ‘Tijd voor een ijsje, zegt Peter, of wil je wat anders?’ ‘Nou, … koffie met iets lekkers lijkt mij ook wel wat, grijns ik verrast. Onderweg naar een plaatselijke hamburgerketen, een tent waar ik nauwelijks kom, gaan wij in conclaaf wat te nemen. Het water loopt ons in de mond. Uiteindelijk zitten wij aan de koffie met donut en citroencake.

Peter en ik vieren onze verjaardag nooit uitbundig, toch is het op deze manier ook groots. In februari ben ik weer aan de beurt. Tot die tijd schelen wij maar één jaartje.

woensdag 3 juli 2019

In de krant

Hieronder een verhaal over lief en leed bij bezoeken aan vogelhutten.
Het verhaal is ook gepubliceerd in Groot Goeree Overflakkee, een streekkrant waar ik maandelijks een stukje voor schrijf.


Huttenvreugd
Na de excursie op Scheelhoek, praat ik nog wat na met een deelnemer.
‘Ben je al bij Tij geweest?’, vraagt hij.
‘Nee, nog niet. Ik ga er zo heen’, zeg ik, terwijl ik een hap van een laatste boterham neem.
Ik berg overbodige ballast op, hang mijn verrekijker om en wandel na de man gedag gezegd te hebben naar Tij. Ik houd de pas er stevig in, nieuwsgierig als ik ben. Bovenop Tij, een verbinding van ’t ei en tij, prijkt een fraai kuifje. Ik beklim de wenteltrap van het vogelobservatorium, betreed de omloop en verwonder mij om de fraaie kunstzinnige architectuur. Dit feit alleen al is een bezoek waard. Ik loer door alle kijkgaten die op verschillende hoogtes zijn aangebracht. Een oeverloper dribbelt langs de rand van een plas. De wind heeft vrij spel in het bouwsel, waardoor het fris is. Ik ben benieuwd hoe dit in de winter zal uitpakken. Nu is het genieten van de visdiefjes en grote sterns die visjes af en aanvoeren naar hun jongen op de zandplaat voor de plaat van Scheelhoek.
Nederland telt vele kijkhutten, maar op de een of andere manier lukt het de ontwerpers en bouwers maar niet om de kijkgaten op een fatsoenlijke hoogte te plaatsen. Vaak zijn zij net even iets te hoog of te laag, zodat je of in een spagaat, of door de knieën moet gaan om het gevederde te bestuderen.
Laatst was ik in België, daar pakken zij het anders aan. Voor de gaten was een comfortabele bank ingebouwd. De vogelaar heeft nu de keuze: lui achterover hangen, of iets actiever op het puntje van de bank. Er waren zelfs zitkussentjes voor de vogelaar met weinig zitvlees. Ik wissel mijn zithouding af. Actief om een jagende fuut onder water goed te kunnen volgen en lui achterover om te genieten van de roep van een koekoek in een waterwilg en een roerdomp pal naast de hut. Zijn Hoemp - Hoemp draagt ver en de zware bastonen vibreren bij de oplettende vogelaar voelbaar door diens lijf. Een Belgische vogelaar komt de hut binnen en gaat met mij in gesprek. Als tip vertelt hij mij waar ik nog meer mooie plekken kan vinden. Ik rond het gesprek af, dank hem voor de tips en ga op pad.
Buiten langs een poel, die nagenoeg visloos is, groeien dicht opeen enkele braamstruiken. Een ideale plek voor een boomkikker. Ik had al eens eerder naar hen gezocht, zonder resultaat. Nu lukt het. De beestjes zo groot als het bovenste kootje van een duim zijn door hun schutkleur haast onzichtbaar. Een pracht afsluiter voor vandaag. De andere hutten bezoek ik morgen wel. 

       


dinsdag 7 mei 2019

Schoon Vlaanderen


De informatiefolder over het Zoerselse bos ziet er veel belovend uit: Een gemengd bos, een landgoed met kasteeltje op een kilometer of dertig ten Zuidoosten van Antwerpen. Het geheugen van José, zij was er eerder geweest en de navigator voor het laatste stukje brengen ons zonder strubbelingen op de plaats van bestemming. De eerste honderd meter van onze wandeling horen wij nog het verkeerslawaai van de snelweg, maar dan overstemt vogelgezang definitief het geruis van rubber op asfalt. Al gauw worden wij getrakteerd op een zwarte specht, die zwaar met zijn snavel tegen de stam van een grove den hamert. Het blijkt een echt spechten bos, want ook de grote bonte specht laat zich meerdere keren zien en horen. Haast ongemerkt gaat het bos over in een coulisselandschap. Markante taferelen verdwijnen achter houtwallen en zijn even later weer zichtbaar. Als wij een brede laan oplopen doemt aan het einde daarvan het kasteel van Zoersel op. Na de geschiedenis van het kasteel op een paneel gelezen te hebben, duiken wij het bos weer in voor de laatste kilometers naar onze auto. Vandaar reizen wij naar ons hotel in Lichtaart.

Het hotel blijkt moeilijker te vinden dan wij dachten; een slecht aangegeven wegomleiding stuurt ons ‘het bos in’. Maar eindelijk vinden wij dan toch ons hotel. Wij slapen aan de achterzijde met uitzicht op een uitgestrekt bos. Nog diezelfde namiddag maken wij voor het diner een wandeling. Vogels laten zich al nauwelijks meer horen of zien, dat zal morgenochtend vast anders zijn. Na het ontbijt gaan wij dan ook op pad voor een fikse wandeling. Maar ook nu laten de vogels zich amper horen; het bos lijkt ’dood’. Het mooiste tafereel is nog de grote kudde schapen die ons pad kruist en het zonlicht dat avontuurlijk fel en soms gefilterd door het bladerdak, speelt met de omgeving. Aan het einde van onze wandeling stappen wij in de auto voor een ritje naar Antwerpen.

Aan de Scheldekaai is het goedkoop parkeren weten wij uit ervaring. Dit keer is ons vaste stekje vol. Gelukkig is er iets verderop wel plaats. Als wij het centrum binnenwandelen, blijkt de grote kathedraal en het stadhuis in de steigers te staan. Doeken waarop een afbeelding van de bouwwerken kunnen dit niet verhullen. Het is druk, zeker op de Meir. Om de drukte enigszins te ontlopen slingeren wij om Antwerpens drukste winkelstraat heen en bezoeken zo nu en dan een historisch gebouw. De lunch gebruiken wij op een wel heel bijzondere locatie: De Wasbar. Je kan daar heerlijk eten, aan grote tafels of kleinere in knusse zithoekjes. Wij kozen voor het laatste. En terwijl wij genoten van drie handgesneden bruine boterhammen met dik beleg, verbazen wij ons over een negental werkloze wasmachines. Wat doen die daar? Het antwoord kwam spoedig toen een kijkglas werd geopend, vuile was in de machine werd gepropt, aan knoppen werd gedraaid en de trommel ging draaien. Lunchroom á la wasserette. Wie verzint zoiets. Dat kan alleen bij den Belgs. Voor een waardering van de ‘lunchroom’ moet u maar eens googelen op internet, wij vonden het bijzonder en dat maakte het leuk! Weer een ervaring rijker laten wij de stad achter ons en rijden langs de Brabantse Wal ons eigen mooie Nederland weer binnen.                     

donderdag 2 mei 2019

Men neme een v




Met enig allooi doopt de visjesvreter
zijn pen in een dampende pot vitriool.

Hij zou ze leren die kleinburgers met vissenbloed.
maar dat ook het bittere gif hem zou bijten …

dat was aan hem nog niet gevisualiseerd.
Op advies stapte hij met vitale pas naar de visuologe.

In haar praktijk speelt de wind met de vitrage,
likt het zonlicht het glas van de vitrine.

In deze vitaminiserende ruimte stopt hij
voorgoed met zijn vitterij; de kurk kan op de vles.



Geïnspireerd op blz. 1233 Koenen woordenboek 1992


zondag 28 april 2019

Wie is ...

Wie is meer gespleten
dan een schrijver –
Hij leeft in een niet
bestaande wereld.
Die evengoed wel zou
kunnen bestaan.
Misschien de lezer,
die zich identificeert –
Hij verdwijnt in het verhaal
De schrijver gumt zich uit.
Tino van Kampen
Geïnspireerd door Jeroen Brouwers’ Zondvloed

donderdag 25 april 2019

De sjaak




Boven de dijk waarvan de flanken bedekt zijn met felgeel koolzaad, zweeft een bruine kiekendief. Even later zwenkt hij naar links en verdwijnt uit het zicht. Mijn maatje en ik verleggen onze aandacht naar de Wolvenpolder waar enkele tureluurs en ander grut op hoge poten, op zoek zijn naar voedsel. Ineens vliegt ‘alles’ op. ‘Dat zal de kiekendief zijn’, zegt Peter’. De grote groep vogels waait uiteen om de predator in de war te brengen. Een kiekendief zou hier wellicht nog in trappen, maar niet de slechtvalk. Met een ongekende snelheid jaagt hij achter een prooi aan en krijgt gezelschap van zijn wijfje. Na enkele duikvluchten is een prooi geïsoleerd; een tureluur. ‘Die is de sjaak’, zegt mijn vriend. En terwijl de ene slechtvalk de tureluur afleidt, slaat de andere toe. Met een snelle houw, wordt de steltloper in zijn vlucht gegrepen en overgedragen aan de partner, die hem vervolgens op een plukplaats fileert en oppeuzelt. De ander zal nog een keer op jacht moeten om zijn honger te stillen.     

dinsdag 16 april 2019

Het wel en wee van twee schrijvers



Een echte ontmoeting, een ontmoeting die ertoe doet, die vooropgezet is met een plan, die is van belang en brengt een zekere spanning met zich mee. Zo vertrok ik op tijd vanuit mijn huis om per metro en trein naar Utrecht te reizen. Daar zou ik Frank ontmoeten. Hij als schrijver en ik als redacteur van zijn nog te publiceren vijfde boek: Als in een dubbele spiegel. Een persoonlijk boek waarin de schrijver zijn liefde voor de literatuur met de lezer wil delen.


Frank Mommersteeg is geboren in 1944 te ’s Hertogenbosch. Na zijn opleiding aan onder andere de Universiteit is hij gaan werken als psycholoog en als docent in het hoger beroepsonderwijs. Vanaf 1995 is hij gaan schrijven. Zoete Moeder is zijn romandebuut. Een roman over macht en intrige, over trouw en ontrouw en schuld en verzoening. 

Ik ben een mens van planning, althans bij officiële aangelegenheden, het eerste dagdeel zat dus al in mijn hoofd zoals ik het min of meer met Frank had afgesproken. Daarna zouden wij zien wat de dag zou brengen en konden wij echt ontmoeten. Ik was best nerveus, maar zo te zien was Frank dat ook. Afgesproken was om na de eerste handschudding en beleefdheden naar café Tivoli te lopen om enige correcties van zijn manuscript te bespreken.

Wij lopen in een zonovergoten Utrecht langs een bouwplaats richting Tivoli. Blijkbaar weet Frank zich de locatie niet zo goed meer voor de geest te halen, want hij vraagt mij welk gebouw nu precies Tivoli is. ‘Dat daar met die zwarte gevel en witte cirkels als ornament, op de hoek is een modern café met diverse ‘zitjes’ in afwisselende stijl’, zeg ik hem. Of het nu de locatie is, of het interieur wat hem niet aanstaat, is mij onduidelijk, hij stelt voor om nog even door te lopen naar het centrum om daar een café op te zoeken. Hij weet de weg.

Dus slenteren wij door de straatjes en steegjes van het oude stadscentrum, dat langzaam volstroomt met bezoekers. Hij vertellend over de tijd dat hij nog reisgids was in Utrecht en ik met trek in koffie en iets zoets, want ik voel dat mijn bloedsuikerspiegel aan het dalen is. Ik wijs wat leuke locaties aan, maar hij wil mij graag een gedenksteen in de wand van een brug laten zien die over een van de grachten van de binnenstad de wallen verbindt. Het is lastig om de bewuste brug te vinden, maar uiteindelijk vinden wij het gedenkteken en vertelt Frank zijn verhaal.

Zuster Berkten, een non, nam het celibaat wel erg serieus; of werd zij gedwongen? Zij zat 57(!) jaar opgesloten in haar cel in de Buurekerk en schreef daar haar mystieke gedichten. Door een luikje kreeg zij haar aardse voeding toegeschoven. (Zo moet Frank het aan mij ongeveer verteld hebben).

‘Dan is het nu tijd voor koffie zegt Frank’. Terwijl wij napraten over Zuster Berkten, passeren wij een boekenantiquariaat. Daar waar ik mij kan beheersen, stapt Frank op de etalage af. ‘Heb jij dat nu ook Tino, dat je als het ware naar binnen wordt gezogen door al de schatten aan boeken?’ ‘Jazeker, maar om leesstress en begeerte te voorkomen, kan ik er ook goed aan voorbij lopen, want kijken en niet kopen is voor mij een marteling’. Frank kan zich niet beheersen en schendt de afspraak die hij met zichzelf gemaakt heeft. Met pretoogjes toont hij zijn aanwinst, een klassiek boekje van Arthur Rimbaud, met daarin Afrikaanse brieven; uit de beroemde serie ‘Privédomein’. ‘Elke avond een brief voor het slapen gaan’.   

Verderop vinden wij een geschikte werkplek. Terwijl ik kantoor maak bestelt Frank koffie en wat lekkers. Wij kunnen aan de slag, althans dat denk ik. Eerst wil hij vertellen over het hoe en waarom van zijn nieuwe boek. Dat is niet erg natuurlijk, ware het niet dat hij enorm uitweidt over de vele boeken die hij gelezen heeft en ook nog eens zijstappen maakt. Maar dan ‘loopt’ het. Het wordt een mooi en interessant gesprek, waarmee ik zeker verder kan (het redigeren van zijn manuscript).
Enkele andere gasten wenken de bediening voor een lunch. Ik kijk op mijn horloge en zie dat het al half een is. Ineens ben ik het zat. Ik wil bewegen, frisse lucht snuiven. Ik sluit de map met correcties, berg een presentje van Frank – drie boeken, te weten: een Mulisch, een Blaman en een Duitstalig boekje over dieren uit het mythologische rijk - op en zeg. ‘Kom op Frank, het is al half een, laten wij nog een rondje lopen en dan ergens wat gaan eten’. ‘Prima idee, nog even betalen en dan zie ik je zo’. In no time sta ik buiten op hem te wachten en snuif de frisse grachtenlucht van Utrecht diep in mijn longen. Als Frank buiten komt stelt hij voor om naar het Centraal Museum te lopen, om daar te lunchen en samen van enige kunstwerken te genieten. Een goed plan vind ik.

In het museum wandelen wij door enkele zalen naar de lunchroom. In gedachten verlekkeren wij ons met wat wij straks nog gaan zien. Wij schuiven aan bij een lange tafel, waaraan een jonge man een boek leest. Frank bestelt twee salades en voor elk een glas rode wijn. De salade vind ik een prima suggestie, echter het glas wijn laat ik als niet-wijnliefhebber aan mij voorbijgaan, een warm glas Graaf Grijs Thee apprecieer ik liever, om in deftige sferen te blijven. 
Intussen sluit zich een handvol jongeren aan. Wat blijkt, de eerder beschreven jonge man is leraar cultuur en literatuur. Aan de studenten de opdracht om in een essay hun bevindingen van deze ochtend op papier te zetten. ‘Dat is nog eens een leuk college’ zegt Frank. Wij raken met de man aan de praat en ik word door Frank zowaar zijn redacteur genoemd. Terwijl ik naar aanleiding van Franks zinsnede met een binnenpretje rustig dooreet, blijft Frank maar praten. Je moet nu toch dooreten Frank, anders raak je achterop. Nou ja, een salade kan gelukkig niet koud worden …

Na de lunch lopen wij nog een klein uurtje door het museum. Frank weet heel veel te vertellen en ik laat hem dat dan ook rustig doen. Af en toe vraag ik wat of geef mijn mening over een doek. Tegen half vier gaan wij richting treinstation, het regent inmiddels licht. Onderweg bij een onooglijk klein steegje staat Frank plotseling stil. ‘De Reguliersteeg. Wie verzint er anno 2019 nog zo’n bijzondere naam voor een steegje’. Kijk, daar kan ik nu zo van genieten, van een dergelijke simpele verwondering …

‘Laten wij de dag goed afsluiten’, stelt Frank voor. Een goed idee vind ik, dus zoeken wij een café zo dicht mogelijk bij het station. Dan hoeven wij op eventuele onvaste benen niet zo ver te lopen. Een voor een passeren wij de kroegen, gaan Hoog Catharijne binnen en weer naar buiten. Op het plein voor het station ziet Frank vanuit de verte een geschikte locatie. Helaas blijkt het dichterbij een fastfoodketen. Dan de stationshal maar in. Jammer genoeg schenken zij daar nergens alcohol. Niet veel later, als wij alle hoeken en gaten hebben doorzocht, loopt Frank met een fles water en ik met een smoothie, gekocht bij ’s lands grootste kruidenier, richting trein. Niet de gewenste afsluiting, maar ach wat deert het. 
Volgende afspraak: Amersfoort. Ik kijk er naar uit.    



            

 


 

vrijdag 29 maart 2019

Hoog zweven zij


Het voordeel van weidevogels inventariseren is dat het wat later in de ochtend kan. Je hoeft niet in het halfduister op pad. Dus stappen Peter en ik uitgeslapen aan de wal op Tiengemeten. Peter heeft zijn vouwfietsje meegenomen zodat de last die hij moet dragen makkelijker te verplaatsen is. Monter en met gezwinde pas loop ik over het pad langs de Weelde. Of het nu komt omdat ik ten onrechte denk dat ik door moet lopen om mijn fietsende maatje bij te houden, of dat het spontaan gaat, maar ineens roept Peter morrend: ‘Wat ga je hard man ik kan je niet bijhouden’. Ik verontschuldig mij en neem een pasje terug, terwijl ik wijs naar een ‘vluchthuisje’ middenin het drassige gebied. ‘Het huisje werd vroeger door de agrariërs onder andere gebruikt om te vluchten voor onweer en regen, als ze ver bij hun stee vandaan aan het werk waren’, vertel ik hem.

Ter plekke bij de Griendweipolder, installeren wij ons op onze krukjes en maken ‘kantoor’. De koffie wordt tevoorschijn gehaald, pen en papier geordend en als verrassing een heerlijke stuk tulband van Sandra, de vrouw van Peter. Na een ‘vlugge’ eerste blik over het gebied noteren wij de eerste kieviten en een groepje reeën. Als wij intensiever observeren, landt een paartje zomertaling in een sloot voor ons. De eerste krent is binnen. Wij verdelen het gebied in 3 stukken om die vervolgens vanaf verschillende posities te kunnen inventariseren. Telkens verblijven wij zo’n driekwartier op locatie. Na de laatste post, gaat Peter terug naar zijn fiets en loop ik het poldertje rond, om terug over de binnendijk te lopen. Dan gaat mijn mobieltje. Ik plaats mijn statief op zijn poten, doe mijn rugzak af en nog net voordat de beller opgeeft, neem ik op. ‘Een zeearend achter je’. Ik richt mijn kijker en niet veel later mijn telescoop. Boven mij zweeft een arend die na een poosje gezelschap krijgt van een soortgenoot. Beetje bij beetje komen zij dichterbij en kan ik ze zeer goed bekijken. Minutenlang kunnen wij ze volgen. Peter op zijn rug liggend in het gras en ik zittend op mijn krukje.

Op de terugweg pakken wij de dijk langs het Vuile Gat. Wij moeten doorlopen om de pont niet te missen. Dit keer is het niet de grote, maar de kleinste van de drie, die ons over gaat zetten. Terwijl het pontje langzaam het haventje binnenvaart, is het ons duidelijk dat er te veel passagiers zijn voor een overtocht. Dat wordt wachten of ‘vechten’ voor een plekje. In dat laatste hebben wij geen zin. Als de eerste passagiers opstappen en de schipper peinzend de koppen telt, neemt hij het besluit om iedereen mee te nemen. Ik vermoed dat er toch echt vijf niet mee hadden gemogen. Voorzichtig en tergend langzaam vaart het bootje, dat een behoorlijke diepgang heeft – de waterspiegel staat maar een kleine 20 cm onder het dek – over het water. Het gaat goed. Bij het aanleggen, als er gekeerd moet worden, lijkt hij nog even water te maken. Maar het gaat goed.

Nu ik dit stukje schrijf, moet ik glimlachen om de titel van dit stukje. Er had ook Diep zinken zij kunnen staan …