Het rotsblok
waarop zij zitten, toont abstracte vormen, voortgebracht door het water dat er
jarenlang langs stroomde en delen wegsleet. Zon en wind leken kunstzinnig,
verweerden de steen, dat alles zoals bij een woestijnroos.
‘Stel je nu
eens voor, dat er naast de wereld waarin wij leven, een wereld van zuivere ideeën
bestaat. Is dan niet onze wereld een afspiegeling daarvan?’
‘Ik zie toch
wat ik zie?’
‘Oké, maar ik
zie wat anders en hij en zij ook. Het is toch een perspectief.’
‘Ja, maar een
stoel is toch een stoel, of …‘
‘En hoe zit
dat met een kunstenaar? Die spiegelt de afspiegeling na. Hoe zit dat?’
‘Een schilder,
schildert een stoel na. Dat is juist. Maar …, zou die niet het zuivere idee
direct na kunnen bootsen?’
Even worden
de twee afgeleid. Een roodborst, nieuwsgierig en zonder angsten, laat zijn
melancholische zang horen. Beiden houden zich even stil, totdat de een de vogel
groet en een praatje met hem maakt. Met z’n drieën vullen ze de ochtend.
‘Met andere
woorden, een zintuigelijke waarneming is verdacht, onzuiver. Het leidt af van
de zuivere vorm.’
‘Goed, maar
wat wil je hier nu mee?’
‘Niets. Of
toch. Het is stof om over na te denken. Niet zomaar iets om langs heen te
lopen’.
Thuis pakt
een de pen. Schrijft wat diepe gedachten op. Illusies of …?
schildert hij
wat hij ziet
of
ziet hij wat hij schildert
twee
verschillende schilders
twee verschillende weergaves
ziet het
‘beeld’ eruit als het object
of het object als het beeld
#
hoe
succesvoller de illusie
hoe groter de kans van
verwarring met realiteit