Eind
jaren negentienhonderdzestig
De
voormalige boerderij, rust zwaar op zijn fundering, waarvan de palen stevig
zijn vastgezogen in de vette zeeklei. Niets lijkt te bewegen. Alleen de
bedauwde webben van de kruisspin wiegen zacht op een klamme herfstbries. De
gordijnen van de ramen in de voorgevel zijn gesloten. Achter de woonkamer ligt
een kleine ruimte waar driemaal daags gegeten wordt. Alleen op zondagen, of als
er visite is wordt er in de woonkamer opgediend.
Van
dit vertrek wordt overdag het meest gebruik gemaakt, het ligt door een dunne
muur gescheiden naast de deel die van buitenaf met twee grote deuren te
bereiken is. Zo konden vroeger boerenkarren in en uit laveren. Gingen er alleen
mensen in en uit, dan kon dat via een kleinere manshoge deur die in een van de
twee grotere deuren hing. Achter de deel ligt de veestal, die nu gebruikt wordt
als opslag voor een grote berg kolen. De stal is te bereiken via de deel of,
direct via de deur in de achtergevel.
De
voorgevel verspringt en verbreedt zich circa acht meter verder. Hierachter ligt
de keuken. De deur daarvan gaat langzaam open en een man in doordeweekse
kleding stapt in het donker monter naar buiten. Op zijn hoofd draagt hij een
wollen pet, onder zijn arm een tas waarin zijn twaalfuurtje. Ooit was hij
boerenknecht, nu werkt hij als corveeër bij zijn naamgenoot Cornelis Verolme,
de scheepsbouwer. Over het knarsend grind loopt hij naar de kant van de weg en
kijkt op zijn horloge. Nog drie minuten dan pikt de bedrijfsbus hem op voor een
rit naar De Botlek waar de scheepswerf ligt.
Dit is deel I van een vierluik. Morgen volgt: Als de schoorsteen rookt
Geen opmerkingen:
Een reactie posten