Vandaag
heb ik afgesproken met mijn vriend om te gaan vogelen. Onderweg piepen we even
over de dijk bij de Beninger slikken. Vanuit de auto kijken we uit over het
gebied. Als een vogel over een ruggetje van klei golft en er verderop achter
verdwijnt, wordt mijn vriend onrustig. ‘Was het geen waterpieper?’ vraagt hij
zich hardop af. Hij opent de deur van de auto, pakt zijn camera, en sluipt naar
de vogel toe. Die blijkt gevlogen. Omdat hij verder over de dijk blijft lopen,
sluit ik mij bij hem aan. Door een harde en koude wind is het onaangenaam.
Bovendien ‘drukken’ de vogels zich in zulke weersomstandigheden. Ze verschuilen
zich liever in de luwte. In draf lopen we daarom naar de auto en rijden naar
het Kooisteebos, een perceel van Staatsbosbeheer bij Hellevoetsluis.
Een deel
daarvan is verruigd, zodat het op echte natuur lijkt. De zang van een
winterkoning trekt onze aandacht. Het is voor ons een sport om het beweeglijke
vogeltje op te sporen in het dode hout en het struikgewas. Een silhouet brengt
ons op een vals spoor. ‘Joh, dat is een vuurgoudhaantje!´ zegt Peter
enthousiast fluisterend tegen mij terwijl hij mij zacht aanstoot. Wat een mooi
beestje is dat toch. De groenige mantel die over zijn rug en deels over de
flanken geslagen ligt en het gouden kruintje waardoor het lijkt of er een
vuurtje op zijn kopje bandt. ‘Machtig mooi man, het lijkt wel een toverbal.’
Zie hem daar hangen als een kolibrie onder een takje, op zoek naar een insect.
Ondertussen is de zon fel doorgebroken. Een grote bonte specht die hoog bovenin
een dode boom aan het kloppen is, wordt daardoor optimaal verlicht. De balts is
inmiddels in volle gang.
Maar nog
steeds hebben wij ons winterkoninkje niet gevonden. Omdat onze aandacht was
afgeleid, is hij hogerop gaan zitten en nog harder gaan zingen: Hé, hier zit
ik! En dan ‘hebben’ wij hem eindelijk. We hebben er niet minder lol om dan om
een zogenaamde bijzondere soort. En zo op het gemak, de ogen geopend, de oren
gespitst, struinen wij door het bos. ‘Het zou leuk zijn om een ijsvogeltje te
spotten’ zeg ik. Helaas laat die zich niet zien. Je kan ook niet alles hebben.
De volgende
dag loop ik op een zonovergoten zaterdag een vogelexcursie op Tiengemeten. Een
sperwer vliegt pal voor ons over het struweel, langs de oevers van het
Haringvliet. De eerste krent in de pap deze dag. Bij een voormalig haventje is
het wederom raak. Een scherpe krachtige fluittoon, ZIE-ti ontlokt mij de kreet:
‘Een ijsvogel!’ ‘Waar?’ ‘Nou daar!’ En ik wijs naar de vogel die snel over het
water vliegt.
Langs het Haringvliet hoef je je nooit te vervelen.