donderdag 19 oktober 2017

Boeren en burgers en wat zij delen


Het huis waarin ik in mijn jeugd woonde, lag net buiten het dorp. Op het kruispunt van de bebouwde kom waar ‘mijn’ straat op aansloot, stond een groot café: Herberg de Koning. Schuin daartegenover runde van Gemeren een bloemisterij, daarnaast stond de Nederlands Hervormde Kerk. Naast de kerk lag de pastorie waar in een groot herenhuis de dominee woonde, vanuit de woning kon je boerderij: Van Geslacht tot Geslacht zien liggen aan de overkant van de straat. Met de oudste boerenzoon was ik dik bevriend. De boer had weinig vee. Ik herinner mij een stuk of tien, vijftien melkkoeien en evenveel kalveren. Daarnaast was hij ouderling, of had hij in ieder geval een functie binnen de kerkgemeenschap. Mijn ouders en zeker mijn moeder, gingen vrijer met het geloof om.

Zaterdagochtend. Haastig klem ik de boodschappentas onder mijn snelbinders en rijd het dorp in om bij de bakker en de slager de boodschappen voor het weekeinde te doen. Als alles meezit, kan ik om tien uur terug zijn. Rond die tijd gaat mijn vriend Leendert naar Het Havenlicht, een tehuis voor ‘ouden van dagen’, om daar keukenafval op te halen. Als ik thuiskom en de boodschappen aan mijn moeder heb gegeven, ren ik naar de boerderij. Leendert komt net met een handkar waarop twee lege melkbussen staan het erf afgelopen. Ik groet hem en samen lopen wij op naar Het Havenlicht, een tehuis voor ‘ouden van dagen’. Wij lopen het holletje af naar de buitendeur van de keuken en ruilen de lege melkbussen om voor twee volle en een zak oud brood. Nieuwsgierig kijk ik in de bussen. Een zure walm van zuivel en van voor mensen onbruikbare etenswaar stijgt op uit de bussen, die ik snel weer sluit. De stank is niet te harden. Later zal de brei als voedsel dienen voor het vee.
In de middag als wij over het met grof grind geplaveide erf lopen om te gaan voetballen roept de boer ons terug. Er moet eerst gewerkt worden grijnst hij naar ons. Gewapend met twee schoffels en voetbal lopen wij niet veel later naar de wei en hakken daar alsof het een lieve lust is honderden akkerdistels om. Moe maar nog niet uitgeput gaan wij daarna naar het naastgelegen speelveldje om een potje te kampen. Wij maken twee doeltjes van onze jassen die elf meter tegen over elkaar liggen en nemen om de beurt een pingel, ons lijfwoord voor een strafschop. Bij vijf doelpunten wordt er van helft gewisseld, wie er het eerste tien doelpunten heeft gescoord is winnaar.

’s avonds na het eten wacht voor mij het echte boerenwerk: koeien melken. Direct na het eten trek ik mijn laarzen aan en spurt naar de boerderij, loop in draf over het erf en open de staldeur, enkele kippen die bij gebrek aan stok op een van de balken proberen te slapen, schrikken op en vliegen tokkend de hooizolder op. De boer is al begonnen. Vlug vraag ik hem of ik mag helpen. “Ga eerst de kalveren maar voeren” zegt hij, de bussen van Het Havenlicht staan al klaar. De boerin die inmiddels ook is gearriveerd, helpt mij met het kantelen en legen van de melkbussen, alleen had ik de klus nooit geklaard. Als alles verdeeld is geeft de boerin mij een emmer waarin lauwwarm water en een doekje, hiermee worden de uiers en spenen van de koeien schoongepoetst voordat zij gemolken worden. Onder het toeziend oog van de boerin stap ik tussen twee koeien in, buk mij en wrijf voorzichtig over de uier van een koe die strak aanvoelt. Even is zij onrustig en schuifelt wat met haar poten. Als ik de spenen schoonmaak, druppelt er al enige melk uit de spenen. De boerin geeft mij een krukje en bindt de poten van de koe bij elkaar, nu kan zij niet onverwachts de emmer omtrappen. “Ga maar zitten” zegt zij en zij geeft mij een melkemmer aan. “Probeer maar te melken zoals ik het je gisteren heb geleerd”. Ik maak knijpende en stropende bewegingen over de spenen en de eerste stralen spuiten in de emmer. Al gauw krijg ik kramp in mijn handen en ook de melkgift lijkt te stoppen. Lachend neemt de boerin het van mij over. Morgen mag ik het weer proberen.

Zondag morgen gaat het boerengezin naar de kerk. Daarna is er koffie en houden de boer en boerin rust. De kinderen gaan naar zondagsschool. Pas in de middag mag ik weer met mijn vriend spelen. Het spelen bestaat voornamelijk uit wandelen of fietsen. Die dingen die wij op doordeweekse dagen ondernemen passen niet in een zondag. Het is snikheet die dag en al vroeg in de middag haal ik mijn vriend op. Onder mijn armen is een opgerolde handdoek en zwembroek geklemd, het is prima zwemweer. Echter zwemmen is taboe. Als alternatief mogen wij wel op het erf badmintonnen. Al snel gaan wij op in ons spel. Na een tijdje is er ranja, dit keer zonder rietje. De boerin die inziet dat zwemmen eigenlijk leuker is, knijpt een oogje toe en alsnog duiken wij later in het water van het plaatselijke zwembad. Als compensatie ga ik en keer met mijn vriend naar zondagsschool. Het is bij die ene keer gebleven.


          

zondag 15 oktober 2017

Verdwaald



De Man
Met de auto en mijn fiets stevig op het fietsenrek, rijd ik naar Oostvoorne om van daaruit op de fiets een tochtje door het duin te maken. Tegen enen wil ik bij de stal zijn waar mijn vrouw en dochter een paard hebben gehuurd. Daar zullen wij samen lunchen.
Boven de open vlakten van het Groene Strand hangen velden van nevel, die een vleug watermunt in zich dragen. Bij restaurant Aan Zee beklim ik de toren. Vandaar heb ik een goed uitzicht over de kustlijn van Voorne. Een kennis vertelde mij, zelf ben ik niet goed bekend in deze streek, dat er een mooi fietspad door en langs het duin loopt. Het is even zoeken, maar dan vind ik het pad: Sipkes Slag. Na over een veerooster en een kasseienstrook te hebben gereden, verandert het pad in een gladde strook beton; dit is pas fietsgenot. Mijmerend meander ik door de duinen, vergeet de tijd en de plek waar ik precies ben. Verderop, mijn maag begint te knorren, vertelt mijn horloge dat ik nog een uur heb om de stal te vinden. Op gevoel probeer ik de weg te vinden. Als ik voor de derde keer bij hetzelfde kruispunt ben uitgekomen, raak ik geïrriteerd. Verdorie waar blijft die verrekte stal nou, zo kom ik te laat. Ah, daar staat een paddenstoel. Mmm, ik ben ergens tussen Rockanje en Oostvoorne, maar waar precies? Daar komt een wielrenner, die weet vast de weg.
‘Meneer, meneer’, weet u waar ik mij bevind?’
Een minuut of vijf voeren wij een gesprek waarbij wij druk gebaren. Dan stappen wij op en gaan uiteen. Een dwingende vraag rolt impulsief en luid over mijn lippen. De renner keert moeizaam om, knikt bevestigend op mijn vraag en dan gaan wij definitief onze eigen weg. Ik dwalend en mopperend - Met die vrouwen kun je ook nooit iets afspreken - en de wielrenner met zijn eigen gedachten.

De wielrenner
In gedachten verzonken en mijn handen losjes op het stuur, trap ik met lichte tred over de Schapendijk. Over de landgoederen links van mij jagen de schaduwen van enkele herfstwolken elkaar na. Verderop ligt het duin, waarin ik talloze uren heb doorgebracht. Ik herinner mij nog goed die zware novemberstorm van jaren terug, die grote stukken van het duin had weggeslagen. Nu is de duinreep verhoogd en verstevigd met helmgras en een schelplaag.
Hard knijp ik in mijn remmen als een man mij wenkt. Verdikkeme net nu ik zo lekker door de bocht kan zoeven.
‘Meneer, meneer’ roept hij in lichte paniek, ‘weet u waar ik mij bevind?
Van mijn irritatie is niets te merken als ik de man vriendelijk en geduldig de weg wijs.
‘Precies op de grens van Oostvoorne en Rockanje’ zeg ik en wijs hem aan waar beide plaatsen liggen.
‘En als ik nu daarheen rijd?’
‘Dan komt u bij een kruispunt en kunt u meer rechtstreeks naar een van beide dorpen rijden’.
‘O, dank u’.
Nog even kijk ik de man aan, die twijfelend aanstalten maakt om verder te rijden, dan klik ik in mijn pedalen en zet aan om op gang te komen. Bij een volgende pedaalslag roept de man opnieuw. Met een zucht keer ik met een ruime bocht terug. Wat nu weer.
‘Sorry meneer, maar als u twee vrouwen op een paard ziet, wilt u hen dan zeggen dat ik op weg ben naar de stal?’
Ik knik en zeg dat ik dat zal doen. Al gauw rijd ik weer een lekker tempo. Op een paardenpad naast mij rijden twee amazones voorbij. Zouden dat? Ik kijk met sluimerend schuldgevoel achterom. De ruiters verdwijnen net uit zicht.

Moeder en dochter
‘Wat een heerlijke dag weer. Ik denk dat pa het ook een goed heeft’.
‘Zeker weten dit is echt iets voor hem. Zo heerlijk relaxed op de fiets door het duin’.
‘Ja, ik ben benieuwd naar zijn verhaal. Hoe laat is het trouwens?’
‘Kwart voor een’.
‘Mmm, dan hebben wij nog een kwartier’.
Een wielrenner rijdt langs.
‘Zou dat niet iets voor Pa zijn, wielrennen?’