vrijdag 2 september 2022

Roet in het eten

Onlangs had ik afgesproken met mijn vogelvriend Peter. Wij zouden een koppeltje boomvalken gaan observeren. Een regenbui gooide roet in het eten. Het leek mij een goed idee om dat moment in vijfenvijftig woorden te beschrijven. Zie de alinea hieronder. 

‘We houden het niet droog’, zegt de een.
‘Ik denk het ook niet’, zegt de ander.
Niet veel later trekt er een gordijn van regen voorbij.
Het sluit zich om de schuilende twee, het dorp en de vijf windmolens, die nog nauwelijks te zien zijn.

Na de bui gaan wij alsnog bij de valken op kraamvisite. In een hoogspanningsmast brengen zij twee jongen groot. De witte donzige kopjes van net een week oud zijn nauwelijks te zien. Moeder lijkt hen prooiresten te voeren. Vader fatsoeneert hoog in de mast zijn verenpak. Dit is van levensbelang voor de boomvalk. Een perfect onderhouden verenpak is noodzakelijk voor een geslaagde jacht en een mogelijke ontsnappingsvlucht aan een grotere roofvogel; een slechtvalk of havik bijvoorbeeld.

Als pa is opgedroogd maakt hij zich klaar voor de jacht. Wij volgen de vogel totdat hij uit het zicht verdwenen is. Het kan wel een uur of langer duren voordat hij terugkeert. Dit keer hebben wij daar geen zin in en fietsen verder.
‘Ik zou wel weer eens een gele kwikstaart willen zien’, zegt Peter. Hij wordt op zijn wenken bediend. Niet één, maar twee kwikken steken fel geel af in het groene aardappelloof. Boven het bijna rijpe graan zweeft een bruine kiekendief. Verder komen wij weinig opzienbarends tegen tijdens onze tocht. ‘Laten wij maar langzaam op huis aangaan. Volgende keer beter’.

Vooralsnog is dat er niet van gekomen. Twee dagen na de beschreven fietstocht gooit een appje van Peter roet in het eten. ‘Ik lig weer in het ziekenhuis’, schrijft hij. Hartritmestoornissen. En dit keer is het levensbedreigend. Terwijl ik dit stukje schrijf, verblijft Peter al een week in het ziekenhuis en wacht hij op vele onderzoeken. Onzekere en spannende tijden dus. Daar gaan onze plannen en wat erger is, weer staat zijn leven op z’n kop. 

Ik zal voorlopig alleen moeten gaan vogelen. Het wonderlijke is, en Peter en ik hebben dat beiden als wij in ons uppie vogelen, dat de ander er toch is. Wij praten dan tegen elkaar in gedachten of hardop. 

‘Gaat daar nou geen visarend’?
‘Zou kunnen, ze worden vast al gezien en anders zijn wij de eersten’.

‘Verrek joh, hij heeft een prooi in zijn klauwen hangen’.

In mijn verbeelding kijk ik hem lachend aan en maak een high five.

Voor  een foto van een visarend zie de blog van Peter: Visarend