zaterdag 11 november 2017

Gedachtenstroom


In de metro zit tegenover mij een mooie jonge vrouw. Onopvallend, kijk ik naar haar; #I-have. Haar haren zijn goudblond en vallen oogstrelend mooi over haar ranke schouders. Even heb ik oogcontact en ik vermoed een nauwelijks zichtbare glimlach van haar kant. Een camel kleurige jas verhult de contouren van haar lijf, dit in tegenstelling tot haar donkergroene rok en de wollen maillot die zij draagt. Haar handen, de mooiste die ik ooit heb gezien liggen losjes op haar tas van leer. Aan haar voeten draagt zij in schril contrast, maar desalniettemin modieus, een paar Allstars.  Vroeger noemden wij dergelijk schoeisel basketbalschoenen. Ter hoogte van de enkels zaten ronde schijfjes van rubber. Wij maakten daaruit op dat de drager nu zijn enkels niet meer zou kunnen verzwikken. Wat natuurlijk een onzinnige gedachte was, de schijfjes dienden alleen als versiering. Terwijl mijn gedachten hun eigen weg kiezen, luister ik naar opzwepende muziek -

Nobody gonna take my head
I got speed inside my brain
Nobody gonna steal my head
Now that I'm on the road again
Oooh I'm in heaven again
I've got

en passeer een jeugdgevangenis die ligt ingeklemd tussen een woonwijk en een industriegebied. Dertig jaar terug was dit gebied een grote polder waarin koeien graasden, de grutto broedde en de slobeend door kraakheldere slootjes zwom. Daar is vandaag de dag vrijwel niets meer van over. Alles is bebouwd, en ter compensatie is een groot deel beplant met populieren en ander snelgroeiend groen. Alleen een vergeten laantje met knotwilgen, waarlangs een oude sloot ligt prikkelen mijn herinneringen. Ineens kijk ik weer naar haar. Mijn blik glijdt traag langs haar benen en pauzeert bij haar handen, die, het is warm in de coupe, een voor een de knopen van haar mantel beroeren. Met flair slaat zij daarvan een pand opzij. Nog voor ik mij ongemakkelijk door mijn voyeurisme voel, gaat mijn blik naar haar gezicht en ogen die vriendelijk lichtblauw in hun kassen rusten. Iets zegt mij dat ik op moet houden om naar haar te kijken, maar ik kan het niet. Van een psychologe had ik ooit geleerd dat als je uit beleefdheid iemand aan moet kijken en je voelt je daarbij ongemakkelijk, dat het dan handig is om naar het puntje van de neus van die persoon te kijken. Dat zou niet opvallen. Maar haar neus, die is zo mooi, dat zelfs Cleopatra jaloers zou zijn geworden. Ik ben totaal verloren.

All day long I think of things but nothing seems to satisfy
Think I'll lose my mind if
I don't find something to pacify
Can you help me, occupy my brain?

Een aantal stations verderop knoopt zij haar jas weer dicht. Ik die even afgeleid was, ben weer vol aandacht. Dan ineens vangt haar blik de mijne. Terwijl zij opstaat gunt zij mij een gulle knipoog. Als verderop de metrodeuren zich openen, kijkt zij nog eenmaal achterom. Haar alleszeggende blik trekt een siddering door mijn lijf, die zich samenbalt in mijn maag. Dan sluiten de deuren zich en trekt het voertuig zich in gang. Vanuit het raam zie ik haar goudgele lokken als zoete honing tussen de menigte verdwijnen.

This is the end, beautiful friend
This is the end, my only friend, the end
Of our elaborate plans, the end
Of everything that stands, the end
No safety or surprise, the end
I'll never look into your eyes, again

De songteksten (fragmenten) zijn achtereenvolgend van Deep Purple, Black Sabbath en The Doors.


woensdag 8 november 2017

Keuzevrijheid


Deze zeldzaam mooie herfstmorgen heb ik de keuze om te gaan fietsen op mijn racefiets, of om te genieten van de natuur op Voorne-Putten. Ik besluit om mijn ‘ros’ van carbon van stal te halen. Denk nu niet dat dit een makkelijke keuze is, want op een dag als deze doe ik beiden graag. Als ik de polder achter mij laat en langs het Spui naar het Haringvliet fiets, strijken honderden grauwe ganzen neer in de grasgorzen langs het water. In het ondiepe water van de slikken pleisteren verspreid enkele grote zilverreigers. Vogelaars zitten lui achter hun telescoop, keuvelen wat en turen over het vogelrijke terrein. Ongemerkt ben ik langzamer gaan fietsen en dringt een onrustige gedachte zich op: Had ik niet beter kunnen gaan vogelen. Bij de Hoornse Hoofdjes wordt deze gedachte nog sterker, als ik een ligfiets geparkeerd zie staan. De bestuurder daarvan ligt tegen de kade lui in de zon en staart over het strakke water naar de overkant, waar Middelharnis blakert in de zon. Op dat moment hak ik met ‘het zwaard’ mijn twijfel doormidden, schakel een tandje bij en concentreer mij volledig op het zoeven van mijn dunne bandjes op het asfalt. Het aankomende weekeinde wordt het ook mooi weer en dan ga ik op pad met mijn vriend de Stadsvogelaar, zo zelfbenoemd omdat hij vaak in en rond de stad van zijn vogeltjes geniet.

Het blijft een geweldig moment om de vanaf het eiland Voorne-Putten de Haringvlietdam op te rijden. Vandaag is het nevelig en het uitzicht over het Haringvliet en de Noordzee met zijn scharkeringen van licht dat over de zandplaten pal voor de kust strijkt, is haast surrealistisch. Als wij de eerste afslag nemen en onder de N57 doorrijden, draaien wij onze raampjes een klein stukje open om de geur van de eerste gebakken vis van die dag op te snuiven. Niet veel later rijden wij naar de zeedijk bij de buitenhaven, parkeren de auto, klimmen over de dijk en genieten op onze klapstoeltjes van de wadvogels op het slik. Bontbekjes dribbelen driftig heen en weer, futen dobberen kalm op het water en duiken zo af en toe onder voor een vette hap. In de verte op een paal tegen de duinrand van de Kwade Hoek poetst een slechtvalk zijn verenpak; hij maakt zich vast op voor de jacht. Als na lange tijd een groep kneuen onze aandacht trekt, verhuizen wij naar de duinreep om daar de kleinere vogelsoorten op te sporen. Een groepje wielrenners raast voorbij en een tijd lang ben ik stil. Mijn vriend die mij goed kent glimlacht en zegt: “Je wilt gaan fietsen hè?”  


De schrijver/vogelaar in actie. Foto uit het archief van Peter Ganzeboom