vrijdag 14 december 2018

Tijd voor verwondering


Terwijl mijn gedachten vrijelijk over de golven van het bestaan surfen en hier en daar even lijken te stranden, komt een meisje het treinstel binnen. Zij is, schat ik, een jaar of zeven á acht. Op haar hoofd draagt zij een zwarte nauwelijks zichtbare beugel, waarop in het midden een felrode kerststrik prijkt. In haar hand houdt zij een vel papier vast. Als zij is gaan zitten en zich over de tekst heeft gebogen zingt zij met lieflijke stem: ‘Midden in de winternacht ging de hemel open. Die ons heil ter wereld bracht. Antwoord op ons hopen’.

Ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat zij de tekst niet begrijpt, wat ook blijkt uit de volgende regels die zij nog nauwelijks kan zingen. Haar moeder helpt haar en zingt even mee, waarna het meisje het opnieuw probeert. Zij houdt dit redelijk lang vol. Dan vouwt zij het papier op en stopt het in haar jas, om het nog geen minuut later weer uit haar jaszak te halen. Weer struikelt zij over de voor haar moeilijke zinnen. Het geheel doet aandoenlijk aan. Ik vind het prachtig en mijn medepassagiers zullen vast een glimlach op mijn gezicht hebben gezien.

Als ik later door de donkere en kille straten naar huis loop, betrap ik mijzelf erop dat ik zachtjes voor mij uitzing; ‘Laat de bel, laat de trom, laat de bel-trom horen’. Ik ga mijn woning binnen en daar staat in een hoek van de huiskamer in een grote glazen pot, enkele kersttakken met versiering. Op het dressoir staat een decennia oude kerststal, die ooit van mijn schoonmoeder is geweest. Jezus ligt in zijn mandje van stro. Herders, drie wijzen, allen komen op kraamvisite. Jozef drentelt heen en weer voor de staldeur en weet zich eigenlijk geen raad met al de aandacht. Ik help hem en roep de visite zachtjes toe: ‘Ssst, laat Jezus maar lekker slapen’.